Onlangs verscheen er van onze minister-president een brievenboek. Dhr. Balkenende schrijft in zijn AAN DE KIEZER dus niet alleen aan de kiezer, maar bijvoorbeeld ook aan de schrijver Harry Mulisch. Hij schreef géén brief aan een kinderboekenschrijver. Dacht ik. Maar dichter en toekomstig gastblogger Kees Spiering wist me ervan te overtuigen dat er wél zo'n brief bestaat. Kees achterhaalde het epistel, en nu ben ik trots dat ik de betreffende brief op dit weblog mag publiceren.
Zeer geachte heer Van de Vendel, Beste Edward,
Wellicht verbaast het u een brief te ontvangen van de minister-president van ons in velerlei opzichten interessante en fraaie land. Ik kan me uw eventuele verbazing goed voorstellen, al heb ik er, zodra dit niet altijd even eenvoudige maar hoogst eervolle en door mij naar beste kunnen vervulde ambt mij voor de eerste keer ten deel viel, een gewoonte van gemaakt mij bij zo veel mogelijk gelegenheden te verstaan met landgenoten uit alle geledingen van onze niet complicatievrije maar mij nog dagelijks inspirerende samenleving. Ik houd het voor extreem belangrijk dat politici met regelmaat kennisnemen van wat er buiten Het Binnenhof aan meningen bestaat. Het veelgehoorde en al dan niet terechte verwijt dat ‘Haagse’ politici zich te lang in hun ivoren toren hebben opgesloten, is dus aan mij niet voorbijgegaan. Nochtans is het niet mijn behoefte aan directe communicatie met de burger van waaruit ik u schrijf.
Zoals u wellicht weet, verscheen er van mijn hand onlangs een boek met brieven die ik gedurende het zomerreces schreef aan door mij om uiteenlopende redenen bewonderde landgenoten uit alle geledingen van onze niet complicatievrije maar mij nog dagelijks inspirerende samenleving. Kort na de presentatie van dit werk werd ik er van meerdere kanten op gewezen dat het geen brief aan een vertegenwoordiger van de kinderliteraire wereld bevatte. Van deze ‘berispingen’ was die van mijn dochter Amelie (4) de mij meest aangrijpende.
Tijdens een recent gezinsontbijt – ik houd gemeenschappelijke maaltijden voor onmisbare gelegenheden om kennis te nemen van het wedervaren en de daaruit voortvloeiende gedachten en vragen mijner geliefden en probeer derhalve op in íeder geval zater- en zeker zondag met hen het ontbijt en diner te gebruiken – vroeg zij mij: “Papa, waarom heb je meneer Van de Vendel geen brief geschreven? Van alle kinderboekenschrijvers die ik ken, is hij de beste. Ik geniet zo van zijn werk,
het is voor mij zo herkenbaar, maar prikkelt ook tot dénken en vrágen en zóeken.” Ik beken u mij toen, oog in oog met mijn dochter, te hebben geschaamd.
Hoezeer ik mijn dochter ook liefheb, hoe sterk onze band ook is, hoezeer ik me ook in haar wereld pleeg te verplaatsen en hoe vaak ik haar ook voorlees: in mijn jongste boek heb ik te weinig aandacht besteed aan de mensen die zich dag in dag uit sterk maken voor de literaire of überhaupt artistieke ontwikkeling van onze kinderen: degenen aan wie wij de fakkel onzer inspanningen gaan overdragen, voor wie wij het – indien u mij het gebruik van de ietwat populistische uitdrukking vergeeft - allemaal doen, jegens wie wij ooit verantwoording zullen moeten afleggen. Dat spijt mij, ik bied er de kinderboekenschrijvers van ons in velerlei opzichten interessante en fraaie land mijn welgemeende en doorvoelde verontschuldigingen voor aan en hoop van ganser harte dat dit schrijven de door mijn feil veroorzaakte ontstemdheid voorzover mogelijk wegneemt.
Tijdens mijn jeugd en voor mijn intellectuele en esthetische vorming was kinderliteratuur (voor mij) van het grootst mogelijke belang en er zijn er momenten tijdens welke ik verlang naar een hernieuwde kennismaking met de arcadische wereld van de heer C. Joh. Kieviet, de melodieuze humor van mevrouw A.M.G. Schmidt, de sprankelende vertelsels van de heer D. Laan en de spanning van P. Nowee, al hielden mijn geliefde ouders het op voor hen goede gronden voor ongewenst dat ik van laatstgenoemde zijn werken kennisnam, maar ik wil u bekennen deze zienswijze, met een lantaarn en de voor pubers nu eenmaal kenmerkende recalcitrantie, te hebben getrotseerd, zoals het ook in de politiek soms noodzakelijk is tegen de stroom in te roeien.
Van uw werken heb ik, tijdens een recente dienstreis van Den Haag naar Gorinchem, met grote belangstelling kennisgenomen. (Een privilege van mijn niet altijd even eenvoudige maar hoogst eervolle en door mij naar beste kunnen vervulde ambt is een auto met chauffeur: geen overbodige luxe omdat zij mij als minister-president van ons in velerlei opzichten interessante en fraaie land in staat stelt tijdens dienstreizen door te werken, inzonderheid kennis te nemen van dossiers.)
Uw gedichten hebben mij plezierig verrast. Dat onze jeugd van dergelijke, op hun ‘niveau’ geschreven, moderne poëtische kunstwerken kan kennisnemen, houd ik voor een verrijking ten opzichte van mijn eigen jeugd. Met name uw gedicht ‘Superguppie’ vind ik aangrijpend en tot contemplatie stemmend.
Uw prozawerk bewonder ik, voor wat zijn literaire virtuositeit betreft, evenzeer, hoewel de thematiek mij vanuit mijn beslist verwijtbare onwetendheid inzake de contemporaine kinderliteratuur enigermate verbaasde, maar gelieve daarin geen waardeoordeel aan te treffen: een der verworvenheden van de in ons in velerlei opzichten interessante en fraaie land gevestigde democratie is dat het kunstenaars vrij staat te zoeken naar de grenzen die, gegeven onze normen en waarden, aan hun verantwoordelijkheid zijn gesteld. Het CDA houdt het zelfs voor wenselijk dat De Kunstenaar dan wel Artiest zulks doen.
Met grote waardering, in de oprechte hoop dat het u en de uwen op het zowel persoonlijke als professionele vlak goed zal (blijven) gaan, teken ik,
met de meeste hoogachting,
Prof. mr. dr. JP Balkenende
Minister-President