18 juni 2007

EINDE

Beste weblog-bezoekers,

ik hield dit weblog bij vanaf begin oktober 2006 - daartoe uitgenodigd door Lennart en Maikel, de webmasters van mijn site.
Gelukkig werd ik elke twee weken bijgestaan door een gastblogger. Ik vond het erg bijzonder dat alle gastbloggers daar hun tijd aan wilden besteden.

Nu, halverwege juni 2007, is het tijd om te stoppen! Zeg nou zelf: zo'n weblog moet je toch niet tot in lengte van dagen rekken?

Dus: dank voor het lezen, en: alles blijft voorlopig online - het hele blog is desgewenst terug te lezen. Dank ook aan de gastbloggers en aan Lennart en Maikel voor het constant op de achtergrond monitoren van het blog.

Dag!

Eh... niet hélemaal dag...

Want samen met Alexander Koning, Bibi Dumon Tak, Ludo Abbink, Frank van Oosterhout, Kees Spiering en Mathijs Werring begin ik een NIEUW weblog. Een weblog dat we al een tijdje in voorbereiding hadden...
We nemen allemaal een dag voor onze rekening, en het blog zal heten:

RADIO CANNA!

Dus, mocht je heel eventueel tóch iets willen blijven lezen, stem dan vanaf komende woensdag af op http://www.radiocanna.blogspot.com/.

En nu alsnog: dàg!


Edward

17 juni 2007

Mededeling (door actiecomite De Hongerige Wolf)


We zijn eruit. Mede dankzij Edward die ons, nadat we hem zijn hakmes hadden ontfutseld, een aanbod deed dat we wel konden maar niet wilden refuseren. Onder geen voorwaarde.
Het is niet aan ons publiek te maken wat dit aanbod behelst: - alle relevante informatie dienaangaande wordt binnenzeerkort door Edward verstrekt.
De kou is uit de geklaarde lucht, het hakmes van tafel. Na de vergadering hebben we door het bos gewandeld en daarna in De Hongerige Wolf het dagmenu gebruikt: Sallandse asperges en balkenbrij. Met champagne erbij. Geen wanklank gehoord of het zou moeten zijn dat een onzer een andere een onzer verweet dat ze mayonaise bij haar balkenbrij wou, maar ook dat is uitgepraat.
Na het eten hebben we op de parkeerplaats heel hard en allemaal tegelijk “moedig voorwaarts*” geroepen en zijn we naar onze respectieve woonplekken afgereisd. Het regende. Onze toekomst spartelde in het water**.

* Gerard Reve
** Oké E.?

OVERIGENS

Overigens,
wat een turbulentie hier in de zijkanalen van dit blog!

Ik moet u officieel mededelen dat het even wankelen is.

Gastblogger Kees Spiering (die g-e-w-e-l-d-i-g-e stukken schreef de afgelopen twee weken, laat ik daar duidelijk over zijn, dankjewel Kees!!!) voert vandaag vergadering te Hongerige Wolf (zie onder) waarbij Verzonnen Plannen worden besproken.
Mijn Verzonnen Plannen.

Ik zweer het hier: ik heb géén overname-gesprekken gevoerd betreffende dit blog. Ik zweer nogmaals: géén.
Ik zweer: met níémand. Ik zweer nogmaals: níémand.
Maar ja, hullie denken van wel.

Morgen, of uiterlijk overmorgen dus meer duidelijkheid over de toekomst.
Nu vertrek ik ook naar Hongerige Wolf.
Om een vergaderzaaltje binnen te stormen.

JUSTIN HEERSER

Gisteren was ik, ondanks alle turbulentie hier ten blogge, in de Arena, want Justin Timberlake trad op.

Natuurlijk ga je dan om je heen zitten kijken: is iedereen onder de achttien? Moet ik geen wit hoedje kopen om dat ver over mijn ogen te trekken? Waar is m'n T-shirt van de Justified-tour 2003?
Maar dat viel mee. Vóór me zaten twee lieve Surinaamse 50+-dames met een verrekijkertje.

Maar de eerste twee uur van het concert waren kleine aanvalletjes. Nadat we eerst al in het meest verkeerde restaurant van West-Europa hadden gegeten (en dan bedoel ik Groot-West-Europa, inclusief Moldavië en Georgië) - kipsaté, natuurlijk, met slaaaaatje on the side, en volle peukenasbak naast het bord -
kwamen er TWEE voorprogramma's.

Eerst Esmée Denters. Dat is een jong Nederlands meisje dat vorig jaar begon haar webcam-zangfilmpjes op youtube te zetten. Zo is ze ontdekt, en nu een toekomstige wereldster. Ze heeft zelfs een contract bij het eigen label van Timberlake getekend.
Maar ze mocht dus vier liedjes zingen. Het was afschuwelijk. Niet zozeer haar stem, denk ik, maar wel het feit dat we die niet konden verstaan. Het geluid was zo verrot dat we alleen haar hiphoppende beatmeneer (die naast haar liep en YO schreeuwde en nog wat kreten met de echo-knop voluit) in ons oor hoorden knerpen. Het hele stadion kromp. Men vluchtte massaal naar de gratis toiletten.
Arme Esmée. Hoewel: die had het wel naar haar zin, ze riep steeds: 'Wat zien jullie er moooooi uiuiuiuiut!' Dat was dan wel weer aardig van haar.

Daarna de zangeres Natasha Bedingfield. Ook daar: geluidsproblemen. Ietsjes minder erg, dat wel, maar doorsnee-liedjes, en nog steeds hadden we het idee dat iemand die zich op Schokland in een varkensblaas had gehuld ons toe stond te zingen.

Nog eens daarna: wachten tot Timberlake binnenkwam. En maar de wave doen, in het inmiddels vollopende stadion.

De eerste twee uur dus waren niet bevorderlijk voor het wegdrukken van dit piepende innerlijke stemmetje: waarom ben ik hier?

Maar toen kwam Justin T.
En meteen was het goed.

Hij nam, iel en jong als hij is, vanaf de eerste seconde de hele Arena tot zich. We keken alleen maar, we luisterden alleen maar.
Geluidsproblemen opgelost (of niet meer opgemerkt), en complete overgave aan een charisma van hier tot aan Nuuk.
De show was onberispelijk. Op een rond podium in het midden van het veld, met aan alle kanten kleine catwalks, met een geweldige groep dansers, met een ongelooflijk goede band en met de beste achtergrondzang, was Timberlake de heerser.
Zelfs zijn vette producer Timbaland, toch verantwoordelijk voor veel van Justins succes, stond naast Justin als een bewonderende lakei.
Lichtshow, pasjes, rustmomenten, repertoire, Justins stem: alles duizend procent.

En Timberlake sprak Nederlands. Hij riep: ´Hoe haat het? Hoed?'
En daarna: 'Iek spweek slegt Nederlans. Sorry.'.

Kortom: de heerser maakte er een onvergetelijke avond van. Voor iedereen. Ik hoefde geen enkele keer meer naar de Surinaamse dames voor me te kijken om me op m'n gemak te voelen. Wat een geluk om naar een echte superster te kijken, en zulke imposante uitvoeringen als van 'What comes around...', 'Sexyback' en vooral 'Cry me a river' te horen en te zien.

Alles hing hoed. Ontzettend hoed.

Hongerige Wolf (door Kees)


Vandaag vergader ik met mijn collega-EvdV-gastbloggers in restaurant De Hongerige Wolf te Ommen. De vraag die, zoals echte Vergaderaars zeggen, ‘op tafel ligt’, luidt: ‘Gaan wij door of niet?’ Zulks, begrijpen jullie, naar aanleiding van vooralsnog onbevestigde berichten dat VdV met diverse partijen (onder welke, naar ik verneem, De M.) onderhandelt over de verkoop van zijn – wat de concurrentie ook kreunt – immens populaire weblog.
In De Hongerige Wolf staan stevige, donkerbruine tafels met doorleefde bladen, gebouwd op extra gevulde tomatensoep, schnitzels als deurmatten en 20 zondagellebogen tegelijk. Die verdragen wel een vraagje. Die verdragen de zwaarste Levensvraag.
Daarvan is vandaag geen sprake, zoals we ons ook niet gaan afvragen of VdV zijn blog wel mág verkopen. Wat-ie met zíjn blog doet, is, vinden wij (toch?), zíjn zaak. Waar we het wél over gaan hebben: was VdV juridisch verplicht ons in te lichten, kunnen wij de kosten van in het vertrouwen op gastbloggerinkomsten verrichte aankopen op hem verhalen en gaan wij een blok vormen, dat wil zeggen: wat doen we als Omans of Sconi Ludo wél maar mij níet wil overnemen.
Voorzichtig als ik in de voorbije twee weken ben gemaakt, meen ik dat het mij niet vrij staat jullie te laten weten of wij een dan wel meerdere juristen hebben verzocht een vorkje mee te prikken.
In het licht van de door VdV’s, naar het zich laat aanzien, onbehoorlijk werkgeverschap ontstane situatie houd ik het voor wijs mijn medewerking aan dit blog voorlopig, misschien wel voorgoed, maar in ieder geval met onmiddellijke ingang te staken. Get real, ik heb een bakkerij waarvan 1 puber, 1 Old English Mastiff, 2 katten en 1 ik moeten leven. Ik neem geen risico’s.
Tot ooit of vrijdag.

Nessie (door Kees)


Nessie is terug! Daar word ík nou blij van.
Gordon (what’s in a name) Holmes. 55. Laborant, amateur-wetenschapper. Een week geleden filmde hij vanaf een oever van Loch Ness een slangachtig dier, zwart, zo’n 15 meter lang, dat met een snelheid van circa 10 kilometer p./u. door het meer zwom.
Holmes filmde goed. Nessiologen prijzen de kwaliteit van de beelden, die oceanoloog Adrian Shine, van het Loch Ness 2000 Centre in Drumnadrochit, de komende maanden gaat analyseren. Hij is Nessie-scepticus, maar noemt Holmes’ filmpje “zonder twijfel het beste materiaal dat ik onder ogen heb gehad”.
Wat deze beelden uitzonderlijk maakt, is dat Holmes mét het nog Unidentified Swimming Object de tegenoverliggende oever in beeld heeft gebracht, waardoor grootte en snelheid van het USO vrij nauwkeurig kunnen worden vastgesteld. Bovendien is het dankzij die oever onwaarschijnlijk dat Holmes een practical joker zal blijken: - de zoveelste die, middels gemanipuleerde beelden, de kluit probeert te belazeren.
Ik heb Nessie lief.
Op 23 juli 1986 was ik bij Loch Ness. Geen monster gezien, wel de Official Loch Ness Monster Exhibition in Drumnadrochit bezocht en er een boek en een catalogus gekocht. Het boek heet ‘The Loch Ness Story’, geschreven door Nicholas Witchell, in 1974 uitgegeven door Corgi Books. Mijn exemplaar is een vierde druk, 1982.
Acht dagen later kocht ik in (what’s wederom in a name) Glenfiddich ‘The Loch Ness Monster’. Subtitel: ‘A critical evaluation of the principal evidence for the existence of the most famous lake-monster in the world’. Auteur: Steuart Campbell, uitgeverij: The Aquarian Press. 1ste druk, 1986.
Nicholas Witchell (1953) is tegenwoordig BBC-correspondent. Steuart Campbell (1937) nog steeds wetenschapsschrijver.
Beide boeken las ik in een tent. ‘The Loch Ness Story’ op een camping bij Beauly, ‘The Loch Ness Monster’ op een kampeerterrein in Kinlochleven. Het was een goede tent. In de nacht van 1 op 2 augustus van dat jaar rukte een storm zo’n beetje alle tenten van het campinggras, maar de onze hield stand. Wel bleek er, toen ik ’s morgens de slaaptent open ritste, zeven centimeter water in te staan. Veel voor in een tent, maar niets vergeleken met Loch Ness, dat dieper is dan de Noordzee. 230 meter.
Nadat ik Witchell had gelezen, was ik van Nessies bestaan overtuigd. Zoveel onder- en bovenwaterfoto’s (de eerste – boven water – dateert van 1934), zoveel ooggetuigenverslagen (het eerste van 565): - Nessie bestond, geen twijfel aan.
Campbell deed het kroeglicht aan, vertelde me dat ik vanwege mijn bijziendheid geen piloot kon worden en trapte hier & daar een elfje dood. Wat Witchell als bewijs van Nessies bestaan had aangevoerd, gebruikte Campbell om het tegendeel te bewijzen. Foto van een kleine kop op een lange, uit het water stekende nek. Nessie! Nee hoor, zei Campbell, de staart van een otter. Foto van een enorme vin. Nessie! Nee hoor, zei Campbell, kijk maar goed, een Labrador. En zoverder. Náre man, die Campbell.
In mijn eerste bundel, ‘Jachtveld’, staat een gedicht over Nessie. Ik zou het hier graag citeren, maar de poëzie zit nog in verhuisdozen en niemand heeft de moeite genomen het betreffende vers op internet te zetten.
Toen ik nog lesgaf, besteedde ik per schooljaar een uur Engelandkunde aan het ‘monster’.
En nu is het terug. Zeven jaar na de jongste serieuze zoekexpeditie, tijdens welke een team van 12 wetenschappers met behulp van sonarapparatuur een ongeveer vijf meter lang object in het meer ontdekte. Toen ze terugvoeren om zich ervan te vergewissen dat de sonar niet bijvoorbeeld het wrak van een bootje had geregistreerd, was het verdwenen.
Geen twijfel: Nessie leeft! Weg met Campbell c.s. “Geef mij / maar een vraag en geen antwoord”*.

*Slot van het gedicht ‘Geef mij maar de brede, de trage rivieren’ van Rutger Kopland, opgenomen in de bundel ‘Een lege plek om te blijven’, Van Oorschot, 1975.

16 juni 2007

Britse X-Factor verrassing (Extraatje, door Ludo)

In de Engelse show 'Britain's got talent', zoiets als X-Factor, staat een grote verrassing op. Kijk en geniet.

15 juni 2007

Van waar je komt (door Kees)

“Wat bent u,” vroeg de psychiater, “méér dan uw schrijverschap en ziekte?”
Goede vraag.
Ik heb er ook een.
Is Edward van de Vendel Beesdenaar of oud-Beesdenaar? Bibi Dumon Tak Rotterdamse of oud-Rotterdamse? (Als ik wist waar jij geboren bent, noemde ik jou hier.) En, voorál, ben ik Terschellinger of oud-Terschellinger?
Volgens het weekblad ‘de Terschellinger’ het laatste. Wie op Terschelling heeft gewoond, maar nu elders resideert, wordt in dit periodiek steevast ‘oud-Terschellinger’ genoemd.
Erger ik me aan. Al jaren.
Je bent ergens geboren, zeg: in Nuzlan. Je vader, die er zo’n 40 jaar woonde en werkte, was ‘import’, maar je moederwortels reiken eeuwendiep in de Nuzlanse grond, waarin je je ouders begroef. Je bent er opgegroeid en hebt er schoolgegaan tot je, om ‘door te leren’, naar Xystus moest. Je jeugdherinneringen zijn Nuzlanse herinneringen. Je werd er ten groten dele ge- en misschien wat mísvormd. Je instincten zijn Nuzlanse instincten. Alles wat een kind en puber voor het eerst doet en beleeft, deed en beleefde jij in Nuzlan. Je eerste 22 zomers zijn Nuzlanse zomers.
Je woont nu langer in Mandrum dan je in Nuzlan woonde. Wanneer je dat beseft, word je door ongeloof bevangen. En door een kleine, goed beheersbare ontzetting. Alsof er een Vreselijke Fout is gemaakt. Nuzlan is het onverwoestbare, krasvaste fundament waarop God of lot en anderen en jij met 100.000 verschillende, her & der vergaarde materialen het wankele, wiegende Pippi Langkous-huis van de rest van je leven bouwden.
‘Thuis’ is, wellicht, waar je dit leest, maar daar ‘zie’ je voornamelijk wat er ís terwijl je in Nuzlan, behalve wat er ís, ook ziet wat wás. Niet thuis: - thuist. Met niet alleen je levenden, maar ook je doden. Waar je, behalve door landschap, door herinneringsbeelden gaat, en door daarbij behorende gevoelens en door betékenis.
Geen plek is je lief zoals Nuzlan je lief is, je bent er trots op Nuzlanner te zijn, maar dat bén je dus niet. Niet volgens ‘de Terschellinger’ althans.
Ik begrijp de redactie, denk ik, wel. Wie op Terschelling woont, is een Terschellinger en wie er niet langer woont niet. Hij of zij is een oud-Terschellinger. Geen gedoe, lekker overzichtelijk, maar niet rechtdoend aan het hierboven genoteerde, wat natuurlijk niet alleen voor jou en mij geldt.
Formeel zal ‘de Terschellinger’ gelijk hebben. Wie in Amsterdam woont, is een Amsterdammer. Ambtelijk wellicht juist, maar indruisend tegen Grote Gevoelens en Waarheden. Al woon ik hier 50 jaar, nooit zal ik voor een ‘échte’ Noordbroekster een ‘Noordbroekster’ zijn. Maar goed ook: ik ben een Terschellinger. Behalve in ‘de Terschellinger’.
Noemen wij Gerrit Komrij, Clarence Seedorf of Corneille oud-Nederlanders? Is Johan Cruijff ooit oud-Amsterdammer genoemd? Nou dan.
Je bent oud-wielrenner, oud-minister of oud-directeur, maar nooit oud-van waar je komt.

SMAAK OP LEEFTIJD

Koffie, olijven, witlof, bier, wijn, spruitjes: als we allemaal onze wetenschappelijke medewerkers erop los zouden laten (die van mij heet Roef Zevelmans tot Olie) dan zouden ze stuk voor stuk aantonen dat meer volwassenen van deze smaken houden dan kinderen.

Hoe zit dat?
Verandert er iets in de tongen van kinderen als ze ouder worden? Komen hun smaakpupillen onder een licht hellende hoek te staan? Roef is al een half jaar bezig om dit te onderzoeken, maar hij komt er niet uit. Nou heeft hij ook ruzie thuis (maar das een ander verhaal), en eergisteren moest zijn kat Hubble naar het ziekenhuis omdat Roef de verkeerde haarlak had gebruikt en toen kopjes-les was gaan geven (Roefs kat geeft geen kopjes, maar das een ander verhaal), dus hij heeft er ook weinig tijd voor.

Of is het gewoon psychologisch? Wordt de geest op een gegeven moment sterker dan de papil? Bedenkt het hoofd: nu gaan we olijven eten, want iedereen doet het.

Misschien weet Miebeth Zalfjes, de onovertroffen wetenschappelijk medewerkster van Jan Paul Schuttens blog het (Roef wil nooit dat ik haar hier noem, maar das een ander verhaal).

In elk geval ben ik pas op mijn negentiende of twintigste hartstochtelijk gaan houden van rijst in wijnbladeren: dolmadakia. Een Grieks gerecht, maar je vindt het ook in andere mediterrane landen. Er moet flink wat zuur en olie overheen, je mond moet bij de eerste hap een beetje scheef trekken, maar het is daarna lichtflits na lichtflits tussen je mond-onderdelen.
Maar een heleboel mensen blieven het vooral níet!
Is mijn smaakstelsel nu juist bejaard, verfijnd, of Ongelooflijk Immer Young?

En aan wie moet ik dit nu vragen?

14 juni 2007

Kasseienpen (door Kees)


Boek van een schrijver uit een land waar ik nooit ben geweest. Ze spreken er een taal die, buiten dat land, nergens wordt gesproken. Ik lees van dit boek een Nederlandse vertaling.
Hoewel de schrijver in kwestie de Nobelprijs voor Literatuur heeft ontvangen,
had ik tot begin dit jaar nooit van hem gehoord. Hij ontving deze prijs vóór ik werd geboren, wat, als argument voor mijn tot-begin-dit-jaar-nooit-van-hem-gehoord-hebben, nergens op slaat. Vóór mijn geboorte (hartje lijstjes) ontvingen 52 schrijvers de Nobelprijs. Categorie TVNVG*: 33. Categorie VGMNIVG**: 5. Categorie IVG***: 12. Categorie (V)AVG****: 2 (Hamsun, Hemingway).
Ik lees dit boek – nee: deze schrijver – op aanraden van een vriend met wie ik een aantal voorkeuren níet en veel andere, onder welke literaire, wél deel. Ik lees en begrijp mijn vriend en ben ontgoocheld. Ik vóel dat ik een roman van een eredivisieschrijver lees, maar dat heeft te maken met de keuzes die de auteur maakt. Onderwerp, verhaal, soort scènes, personages, sfeer, informatiedosering, et cetera. Ik vóel dat ik iets de moeite waards lees, maar léés het niet omdat de vertaler geen goede vertaler is. Geen goede literáir vertaler althans. De man zal de taal in kwestie vloeiend spreken en er peilloos veel van weten, maar da’s kennelijk niet genoeg voor het rechtdoend vertalen van een literair meesterwerk.
25 jaar geleden dronk ik dikwijls een glas met Petrus Hoosemans. Petrus (voor vrienden ‘Peer’) had zich ten levensdoel gesteld de poëzie van de Franse schrijver en dichter Charles Baudelaire volmaakt in het Nederlands te hertalen, hetgeen hem (chapeau!) zo langzamerhand lijkt te zijn gelukt. Volgens Petrus moest je, om poëzie goed te kunnen hertalen, zelf dichter zijn. Toentertijd leek dat mij opschepperij, maar inmiddels denk ik dat er een kern van waarheid in zit. Niet dat je om het werk van een groot schrijver of dichter behoorlijk te kunnen ver- of hertalen een groot schrijver of dichter moet zijn, maar een van de dingen die je op z’n minst moet kunnen, is zo goed schrijven dat de lezer niet merkt een vertaling te lezen. Zo goed schrijven dat je jezelf wégschrijft. Nederland telt tientallen literair vertalers die dat kunnen, maar de vertaler van het boek dat ik lees, kan het niet. Hij vertaalt letterlijk, alsof hij een ambtelijk stuk vertaalt - “alleen voor intern gebruik” –, waardoor een essentiële component van ‘literair genieten’ – stijl – vrijwel spoorloos is verdwenen. Er ís natuurlijk wel een stijl, maar dat is die van een meticuleus vertaler met een kasseienpen. Dit boek in deze vertaling lezen is zoiets als luisteren naar de Matthäus Passion, maar dan in de uitvoering van fanfarekorps Jubal.

*Tot Vandaag Nooit Van Gehoord
**Van Gehoord Maar Nooit Iets Van Gelezen
***Iets Van Gelezen
**** (Vrijwel) Alles Van Gelezen

N.B.: de illustratie bovenaan toont Sint Hiëronymus, patroonheilige van de vertalers

13 juni 2007

GOED = NIEUW

Het voordeel van grote cd-zaken is dat ze veel luisterpalen hebben. En dus luisterde ik naar de nieuwe cd van Paul McCartney. Ik ben geen Beatles-adept (zie eerdere posting), geen Wings-adept, wat in beide gevallen wil zeggen dat ik er te weinig naar geluisterd heb. Ik ken het werk van McCartney dus nauwelijks - maar deze cd raakte me. Ik vond - al zappend - vrijwel alle nummers goed!

De cd heet MEMORY ALMOST FULL. En het goede eraan is, ondanks de beetje belegen titel, dat alle liedjes fris zijn, en melodieus, en zeer monter. Ook die waar McCartney zingt over oud worden, zoals 'The end of the end'.
Een prachtig nummer is bijvoorbeeld 'Ever present past', met een heel speciaal bijgeluidje in het refrein, dat je oren niet meer uit wil. En ook mooi is 'You tell me', rustig en eenvoudig, terwijl daarna 'Mr. Bellamy', een raar, verhalend liedje over waarschijnlijk een of andere boekfiguur, ook weer overtuigt.

Dus ik ging recensies lezen. En daar word je gek van.
Niet zozeer van de verschillende meningen (hoewel men vrij unaniem positief is over deze cd), maar meer van de discriminatoire opmerkingen. Ja, discriminatoir.
Vaak namelijk wordt de leeftijd en de staat van dienst van McCartney in het oordeel betrokken. Zinnetjes als: 'Niets nieuws.' 'Degelijk zoals altijd.' 'De oude meester weet er nog wat melodietjes uit te persen.'

Ik heb het bij het bespreken van boeken ook wel eens gemerkt. Het feit dat iemand al jaren geweldig schrijft keert zich opeens tégen hem of haar. Alsof 'goed' een synoniem moet zijn van 'nieuw'.

Ik ben niet heilig, hoor. Ik weet zeker dat ik het ook doe. En ik vind, andersom, dat debutanten best wat clementie mogen krijgen bij het maken van een eersteling - maar stel, stèl, STEL, dat we McCartney's laatste cd zouden kunnen beluisteren als de EERSTE cd van een onbekend artiest, dan zou nu heel Engeland staan te juichen, met Europa en Amerika erbij.

Ik weet niet echt of het allemaal steekhoudt wat ik beweer, maar LEVE de schrijvers, artiesten, schilders, fotografen die dóórgaan, en fris en goed blijven. Hoera voor de stapels boeken, cd's en kunstwerken, waar ze bovenop staan. Hoera voor de oeuvrebouwers. Waar kunnen ze hier een standbeeld krijgen?

Hier kun je wat flardjes horen.

Toonstra (door Kees)


Ik beleefde een optreden van de jonge Groninger cabaretier Anne Jan Toonstra, zie foto. Tegen het einde ervan maakte hij een aantal ‘moslimgrappen’ in de vorm van fragmenten van Hollandse liedjes die hij, “in het kader van de multiculturele samenleving”, een ‘Islamitische’ draai had gegeven.
Sommige vond ik goedmoedig. Door André van Duins ‘Er staat een paard in de gang (bij buurvrouw Jansen)’ te parodiëren met ‘Er staat een schaap in de gang (dat gaan we slachten)’, jaag je, lijkt mij, zelfs de meest lichtgeraakte moslimterrorist niet tegen je in het harnas.
Andere grappen/liedstukjes waren pittiger, met name die over vrouwenbesnijdenis.
Zo zingen moslims, aldus Toonstra, na zo’n ingreep (“met een nagelschaartje”) niet
“lang zal ze leven, lang zal ze leven”, maar “lang zal ze lijden, lang zal ze lijden”. Harde grap, net als die over hongerende kinderen in oorlogsgebieden (een 13-jarig meisje dat zich, om eten te kunnen kopen, prostitueert, is geen ‘War Child’ maar een ‘Whore Child’) of die over slokdarmkanker (“ik kreeg er een brok van in mijn keel”).
Wanneer ik het zo opschrijf, is het smakelozer dan in de context van de voorstelling,
tijdens welke ik verschillende keren hard heb gelachen, en hoewel hij volgens mij nog veel moet leren (pas wanneer je iemand slecht ziet timen, begrijp je waarom grote podiumkunstenaars het zo vaak over timing hebben) en zwaar op enkele Hollandse meesters leunt, lijkt Anne Jan Toonstra (26) mij een talent met mooie toekomst.
Maar het gaat hier niet zozeer over Toonstra als wel over de gehoofddoekte mevrouw die, naar aanleiding van ‘moslimgrappen’ voornoemd, de zaal verliet - overigens niet demonstratief, maar onopvallend en waardig – en weer minder over die mevrouw dan over de vragen die haar vertrek in mij opriep. Na afloop van de voorstelling – waarvan Toonstra’s optreden een klein gedeelte vormde – sprak ik een man die de ‘moslimgrappen’ “ongepast” vond. Tegenover die mening plaatste ik onder meer dat goede cabaretiers altijd grenzen opzoeken (al hoeven dat niet per definitie die van goede smaak te zijn), schrijvers als Hermans en Reve in de 50er en 60er jaren ook religieuze bevolkingsgroepen het schuim op de bek brachten, moslims autochtone Nederlanders net zo goed op de hak nemen en dat ik vind dat Toonstra mag zeggen wat-ie wil. Ik zei het en stond achter wat ik zei, maar wist dat ik, als ik aan die bar iemand had ontmoet die die stil protesterende mevrouw had beschimpt, met evenveel overtuiging iets anders had gezegd.

12 juni 2007

Teek (door Kees)


Zondag vond ik een teek. Hij hing aan de achterkant van mijn linkerbovenbeen, waar ik hem nét niet kon zien. Mijn linkerhand ontdekte hem, ’s middags, onder de douche.
Eigen schuld. Teneinde een oude kippenren af te breken, had ik mij in korte broek temidden van struiken en hoog opgeschoten onkruid begeven, onderwijl laaghangende boomtakken optillend of opzij duwend.
Mijn hand wist niet wat hij voelde. Een zwelling met iets erop, iets kleins, wat je heen en weer kon bewegen, als het pitje op een alpinopet. Hand dacht: ‘Puist? Wat een rare.’ En toen wist ik het.
Teek.
Vroeger, toen iedereen overal rookte, trok je zo’n beest met blote vingers van lijf of hond, maar tegenwoordig is een kwart van de Nederlandse teken besmet met de Borrelia-bacterie, die de Ziekte van Lyme kan veroorzaken, dus was omzichtigheid geboden. Teken zijn namelijk slechte verliezers, die, wanneer je ze niet volgens de regelen der kunst verwijdert, gauw nog even hun maaginhoud je bloed in braken, wat de kans op een Lyme-besmetting vergroot.
Om een teek handmatig te verwijderen, bevochtig je een vingertop met speeksel en
draai je met die vingertop zachte rondjes over het tekenlichaam. Na een paar minuten laat de teek dan los. Maar dat wist ik niet en als ik het had geweten, had ik het niet gedaan. Ga me daar minutenlang zo’n ellendige teek staan verwennen: - de groeten.
Ik wilde mijn tekentangetje, maar kon het niet vinden en bedacht later dat ik het niet had kunnen gebruiken omdat die vermaledijde teek dus hing waar ik hem niet kon zien en om nou in spiegelbeeld te gaan staan klooien….
Ik reed naar de huisartsenpost in Groningen, alleen mijn billen op de bestuurdersstoel om Teek niet te pletten of anderszins te ontrieven, en voelde me een bolletjesslikker met een op barsten staand Belletje in zijn maag. Bolletje.
“Die heeft zich flink ingegraven,” sprak de arts en trok de teek met een pincet uit mijn been.
Lyme begint met een rood plekje op de plaats van de beet. Meestal verschijnt dit vier tot 10 dagen na de besmetting. Deze infectie vergroot zich in de loop van dagen of weken tot een ronde of ovale rode plek (met een diameter van soms wel 40 centimeter), vaak bleek in het midden.
Dit alles in haast. Ik moet weer naar de spiegel. Het rode plekje is er al, maar de achterkant van mijn linkerbovenbeen ziet er voor mijn leeftijd érg appetijtelijk uit.

HP

Ik lees momenteel de laatst verschenen Harry Potter, deel zes dus: HARRY POTTER EN DE HALFBLOED PRINS. In het najaar komt de Nederlandse nummer zeven, dus ik moest opschieten en op tijd zijn.

Ik weet van de hype, en ik weet van het dédain. Maar ik snap van het eerste alles en van het tweede niets. Ik verslind het boek. Ik leg het naast mijn ontbijtbord, ik lees 's avonds veel te laat door in bed, ik mis haltes in de metro.

J.K. Rowling is een wonderwoman. Hoe kan het dat alles zo precies klopt, dat ze blijkbaar aan het begin van de reeks al zo veel lijnen in haar hoofd had, dat er steeds weer terug- en vooruitgegrepen wordt zonder dat je het idee hebt dat het noodgrepen zijn?
En dan die verrassingen steeds, nieuwe zijgeschiedenissen, nieuwe fenomenen. En het taalspel - o, ik zie ook wel dat haar vertelzinnen niet allemaal poëtisch zijn, maar dat is toch ook niet de bedoeling? Maar haar oplossingen, haar namen, haar spreuken etc. zijn dat wel.

Rowling beheerst haar slapstick, én Rowling beheerst het duistere schrijven. Ik vind HP misschien nog wel het knapst waar het de grauwe kanten van ónze werkelijkheid raakt. Toegegeven: het zwakst is ze in de verliefdheden en de beschrijving van de puberteit.
Maar met Harry heeft ze een held geschapen die, zoals dat hoort bij helden, steeds voor het goede kiest. Die bang is, en inconsequent, en dus ook menselijk, maar die uiteindelijk het kwade (Voldemort, prachtige naam overigens) moet kunnen overwinnen doordat hij het vermogen heeft om lief te hebben.
Hm. Als dat gebeurt. Want Rowling heeft voor deel zeven vast nog wat plotwendingen bedacht.

Ik begrijp werkelijk niet waarom er in ons land nog nooit een griffel gegeven is voor Rowlings boeken. Of anders een lees-award. Nou ja, misschien komt dat nog.
Hier in Parijs hangen de aanplakbiljetten voor de vijfde film al (ga ik ook zien, HP3 en 4 vond ik fenomenaal), maar voorlopig duik ik nog even verder in boek zes. Nog vijftig bladzijden.

11 juni 2007

Mailtje (door Kees)

BERICHT VAN EDWARD - Ja, iedereen: voor het eerst en zeker weten ook voor het laatst in de piepende geschiedenis van dit weblog is hier een tekst verwijderd.
Op verzoek van de schrijver overigens: Kees Spiering, gastblogger.
Het ging over een mailtje dat hij ontving naar aanleiding van het overnemen van een gedicht. Een en ander is na te lezen in de comments hieronder.

Daar heb ik niet zoveel aan toe te voegen.
Alleen een gedicht.


GELUK

En nu dan het gedicht
over geluk. Over terug
naar waar 't kind al wist: dit
wordt een ander ooit getoond.

Over geluk. Over witte schelpen-
paden die hier vroeger ook al lagen
maar waar je in die dagen
niet naar keek.

Over fietsen door het bos
waarin de planken voor een hut
nog liggen rotten. Je dochter
ziet geen paddestoel, maar zingt.

Over bos, dan over duinen
die je dikwijls hebt beklommen,
niet zelden op het paard
van platte helden.

Over duinen en het strand,
over warme wind en wat zou
moeten blijven. Over liggen
op het zand met wie
de hemel aan je oog onttrekt.

Over zand dat je meeneemt naar
een kleingeworden huis. Over
baden met je dochter naderhand.
De vrouw die het geworden is
lachend en bezwerend op de rand.



Het komt uit HET ZOEKEN VAN DE WIND.
De dichter? Kees Spiering.

Edward

10 juni 2007

HET MEISJE MET DE ORANJE KNIEËN

Ik zat vandaag in de metro tegenover zo'n meisje waar je naar moet blijven kijken. Ze was ergens in de twintig, schat ik. Ze droeg wit. Een rokje, en een hemdje, allebei iets te fijn om in te tennissen.
Haar middel (heette dat vroeger niet 'haar lijfje'?) was zo smal dat een jongetje van vier er makkelijk twee keer zijn armpjes omheen had kunnen slingeren.

Ze had sokjes aan. Lage sokjes. Wit, natuurlijk, met een subtiel roze horizonnetje in de nauw sluitende bovenrand. Die sokjes staken dan weer in iets dat waarschijnlijk espadrilles heet. Zwarte.

En dan haar gezicht. Dat straalde zo dat er maar weinig mannen naar durfden te kijken. Ik ook niet, maar gelukkig zat er een metro-stang in de weg. Voor zover ik het kon zien leek ze op een bleke Françoise Hardy. Op een langharige France Gall. Op een bescheiden Bardot.

Maar dan haar benen. Die waren behoorlijk bloot en behoorlijk weerloos. Ze dachten dat ze even wit moesten zijn als de rest van haar kleding, en dat lukte die benen goed. Melk waren ze, prachtig melk.
Haartjes waren er niet te bekennen, weggeragt natuurlijk, maar, en nu komt het ontroerende: er waren wel butsjes. En een paar roofjes. Scheenstootsels. Kindervalwondjes.

En ja, dan het hoogtepunt. Haar knieën. Ik geef toe, ik ben niet zeer ervaren in meisjesknieën, maar dit heb ik toch echt nog nooit gezien: die knieën waren oranje.
Echt waar, over de knieschijf strekten zich twee oranje zonnen uit. Niet roze, niet rood, maar oranje.
Het was geen verf. Het was ook geen permanente rarigheid. Het was tijdelijk. Maar waar kunnen meisjesknieën oranje van zijn? Ik bedoel: innerlijk oranje? Nogmaals: het was er niet van de buitenkant op gekomen, dat oranje. Deze knieën BLOOSDEN oranje.

Hoe kan dat?
Vrouwenexperts, damesexperts, meisjes-, knieën- en meisjesknieënexperts: wat kan de verklaring zijn?

Davies / McCarthy (door Kees)

Ik lees ‘The Road’, het jongste boek van de Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy (1933, foto 1), een van mijn favoriete auteurs, en vraag me af of zijn naam op het Nobelprijskandidatenlijstje voorkomt.
Naar verluidt, stond de Canadees Robertson Davies (1913 – 1995, foto 2), ook een van mijn favorieten, er wel op, jaren achtereen, maar kennelijk sloeg Het Comité andermans werk hoger aan, al weten we dat ze in Stockholm ook andere dan literaire meetlatten hanteren.


Ik houd van Davies’ werk. 11 romans, een bundel korte verhalen, vier essaybundels, 15 bundels literaire kritieken en twee brievenboeken. Ik houd van McCarthy’s werk. 10 romans. Beiden schreven ook nog onder andere (mij onbekende) toneelstukken.
Als McCarthy de Nobelprijs wordt toegekend, maak ik een vreugdedansje, maar hij verdient hem, vind ik, íets minder dan Davies hem verdiende. Beiden zijn Grote Schrijvers. Écht Groot. Beiden hebben een uit vele herkenbare stijl, al is die van Davies, misschien, nóg herkenbaarder dan die van McCarthy. Davies schrijft, als je het mij vraagt, extreem Engels, versus McCarthy extreem (Noord-)Amerikaans, maar in dat extreme vind ik Davies nóg uitzonderlijker dan McCarthy.
McCarthy gaat ver. Zeker in ‘The Road’ moet je zijn kaal geschraapte, marmerharde proza volgens mij lezen met de geestesgesteldheid van de poëzielezer, maar hoewel ik ‘T.R.’ voor McCarthy’s meest liefdevolle boek houd, verschilt wat en hoe hij schrijft, behalve qua ‘ruimte’, te weinig van zijn eerdere romans om hier verder te gaan dan een toch niet misselijk: geweldig, indrukwekkend, onvergetelijk. McCarthy heeft zijn stilistisch instrumentarium nóg scherper geslepen, houdt je van pagina eerst tot laatst in een onverbiddelijke houdgreep, verbaast en imponeert, maar (mij) minder dan Davies. Omdat McCarthy steeds hetzelfde vertelt, maar dan anders, terwijl Davies natuurlijk ook hetzelfde vertelde, maar dan met veel meer eruditie en psychologische diversiteit.
Nou ja. Waarschijnlijk zit ik hier abstracte met figuratieve schilderkunst te vergelijken,
sonnetten met vrije verzen en cricket met squash, en zeg ik al doende niets dan iets over mezelf. Terwijl wat ik wílde zeggen, was: lees Davies, lees McCarthy, lees Gróte Literatuur.

09 juni 2007

LEVE DE AMERIKANEN

Vandaag dronk ik zomaar een geconcentreerde neus.
Dat kwam zo:

Per ongeluk had ik een TGV-ticket voor de eerste klas. Fijn, zou je denken. Rustig en zo. Kun je lekker Harry Potter Zes lezen, voordat Nummer Zeven er alweer is. Ja. Maar nee. Want er waren Amerikanen.

De Amerikanen stonden onder aanvoering van een oude, uitgedijde Don Juan. Een soort Bush met zandzakken. Toen de conducteur langskwam riep hij bijvoorbeeld: 'You look important! You look like you own the train!'
Tegen de jongen die kwam vragen of iemand een taxi nodig had in Brussel: 'Hell no. I want a horse!'

Maar het bontst maakte hij het tegen de twee vrolijke meisjes die de lunch kwamen serveren. Ze waren nog niet binnen of hij schreeuwde al: 'Oh my god, two giggling beauties!'
Een van de serveerster lachte. Hij: 'Wow, giggles everywhere!'
Zij: 'Sir, I always laugh. I will die with a smile. But, sir, what do you want?'
Wat wilde hij drinken, bedoelde ze. Maar hij: 'I wanna take you home.'
Zij: 'Now I'm scared.'

Goed van haar. Even later deelden de twee de menukaarten uit. Dat was nog heftiger schrikken. Dit stond er op het menu: Kaninchenfilet mit Kräutern. Echt waar, dat eet je dus in de TGV eerste klas. Konijntje!
En dan de wijn. Rood. Maar die gekken van de TGV schreven er deze aanbeveling bij: Geconcentreerde neus van zwarte bessen, koffie en viooltjes. Soepele aanzet.

Dat vond ik nog waanzinniger dan die hele Amerikaan. Die ondanks zijn gebral (weer, tegen dezelfde serveersters: 'I wish I had two sons to give to you.') toch ook nog een andere kant had.
Want zodra het eten op de klaptafeltjes werd gezet, viel hij opeens uit zijn rol. Hij bulderde door de coupé: 'WHAT IS THIS? I SHALL NOT EAT RABBITS!'

Van schrik morsten we allemaal onze geconcentreerde neus.

Dilemma (door Kees)

Vrienden, ik wil failliet. Het aards paradijs wordt mijn deel. Bibi, zij het uitsluitend ’s zomers, “etmaal na etmaal aan [mijn] zijde”, Marieke als brood- en troostmeisje (een rol die ze, mark my words, niet lang gaat volhouden), geraviolieerd naast Edward in slaap zakken, met Ludo Wichten Om Tegen Te Dichten entertainen en (al zou ik, gezien het voorgaande, niet weten wannéér) schrijven op een door Ted persoonlijk naar Belletjes Brug gerolde bureaustoel. Hoeveel geluk kan ik aan, ook fysiek.
Maar. Wat Ted schrijft, is wáár. De VvL dóet goed werk. Daarom was ik er, gedurende een aantal jaren, lid van, tot barre tijden draconische bezuinigingen vereisten.
De idee dat een eenmaal gepubliceerd gedicht vogelvrij is, dat iedereen er mee mag doen wat-ie wil, wens ook ik te vuur & te zwaard te bestrijden, maar hoe ver moet je daarin gaan? Beter: hoe ver wil ík daar in gaan?
Ooit heb ik een uitgever zijn advocaat laten inschakelen omdat ik er – nota bene tijdens een lezing op de school in kwestie – achter kwam dat een leraar Nederlands
een door mij geschreven literatuurmethode vrijwel in zijn geheel had gekopieerd en
in syllabusvorm aan zijn leerlingen uitdeelde.
In het winkeltje van het PoëzieCentrum te Gent bladerde ik eens door een pas verschenen bloemleesbundel waarin zonder mijn toestemming werk van mij was opgenomen. In zo’n geval schrijf ik een briefje naar de betreffende uitgever, zoals ik ook ageer wanneer ik een mijner gedichten aantref in (alle praktijkvoorbeelden) een bedrijfsfolder, veterinair vakblad, een uitnodiging voor een congres of op de site van een groothandel in dierenartikelen. Niet vanwege het geld, al denk ik dat zelfs ik (nou niet direct de meest bekende of best verkopende dichter van Nederland), wanneer ik voor elke oneigenlijke overname kreeg wat er voor staat, meer dan voldoende zou ontvangen om jullie allen in restaurant Ganga te Groningen op Vindaloo te kunnen trakteren. Ik ageer met name uit verontwaardiging (de botte arrogantie waarmee een bedrijf zijn peperdure folder opleukt met een gedicht, zonder er bij stil te staan dat iemand, i.c. ik, daar wellicht weken aan heeft zitten werken) en omdat ik het met Teds bakker-analogie volkomen eens ben.
Echter, wanneer ik Google mijn naam ingeef en van hit naar hit surf, vind ik mijn werk
vooral op de bloemetjesblogs van Sandra’s, Tanja’s en Kyra’s, die schrijven dat ‘Thuis’ ‘alles zegt’.
Wat moet je dáár nou mee? Zo iemand een mail sturen? De consequentie vereist het (“de idee dat een eenmaal gepubliceerd gedicht vogelvrij is, dat iedereen er mee mag doen wat-ie wil, wens ook ik te vuur & te zwaard te bestrijden”), maar ik dóe het niet. Dáár, vóór de particulier die een van mijn gedichten zo mooi of treffend vond dat hij of zij het in zijn/haar digitale dagboekje opnam, met geen andere bedoeling dan het met zijn of haar vrienden en vriendinnen te delen, trek ik de grens. Da’s niet consequent, maar wél wat ík doe.
Zo heb ik er dus niets op tegen dat iemand hier een gedicht citeert, afkomstig uit een bundel waar hij enthousiast over is en die wij, naar zijn mening, allemaal moeten kopen en lezen. Da’s wat lezende mensen onderling nu eenmaal doen: elkaar vertellen wat ze hebben gelezen en over dit of dat werk hun enthousiasme belijden. En omdat je bloggend al je vrienden en kennissen en familieleden in een keer bereikt, doe je dat op een blog.
Ik zou er niets op tegen hebben wanneer iemand een van mijn gedichten op zijn blog zette en erbij schreef: “Ik heb noú toch een mooie bundel gelezen! Koop dat boek!”
Ik vind ook dat ik, wanneer ik laat weten een kat Macavity te hebben genoemd en Marieke vervolgens aan Eliot refereert, best het betreffende gedicht op dit blog mag citeren. En wanneer Edward dan over een vertaling begint, geniet ik ervan hem op zijn wenken te bedienen, al is het waar dat ik mij al doende zonder toestemming een broodje van bakkerij Komrij toe-eigen.
Ted heeft gelijk. De VvL heeft gelijk. Maar op de een of andere manier botst dat gelijk met mijn lol in bloggen en mijn liefde voor én plezier in poëzie.

08 juni 2007

TWOOLS

Ik was bij een fascinerende avond moderne dans. Van Scapino Rotterdam. Rein Putkamer werkt daar, en met Rein ben ik al heel wat jaren bevriend. Ik heb dus ook al heel wat voorstellingen gezien waarin hij danste, maar dit was één van de allervrolijkste, bijzonderste en wervelendste.

Lastig hoor, om iets over dans te zeggen, maar ik begin maar gewoon.
TWOOLS is geen gewone voorstelling (die meestal uit 3 of 4 balletten bestaat). Bij het jaarlijkse TWOOLS danst Scapino een hele serie korte stukken. In TWOOLS 2007 zijn dat acht stukken. Ze worden gemaakt door gastchoreografen.

Ik was van bijna alle stukken flink onder de indruk, maar van de drie stukken waarin Rein meedanste het meest. Tuurlijk. Maar ook echt, eerlijk, objectieverig en zo.

Ten eerste het krankzinnige QUEEN DREAMS GREEN van Dylan Newcomb. Rein moest al een tijdje (dat wist ik)... doedelzak leren spelen! Op het toneel zien we een Aziatische bruid, met een enorm opgeblazen achterste. Ze staat druk te gebaren. Er is ook nog een soort donkere vogelman (zie foto), maar dan... komen er drie doedelzakspelers op, die steeds precies gelijk bewegen. Alsof iemand ze met een afstandsbediening heen en weer staat te bewegen. Rein is er één van. En diepe bewondering voor hem en de andere twee: op een gegeven moment liggen ze, totaal zwartgeschilderd, met alleen een geel rokje aan, Op Hun Rug (!) doedelzak te spelen. Tada.

Het andere fotootje hier komt uit een werkelijk schitterend stuk, het mooiste van de avond. LES GENS DU COIN van Christophe Garcia. Op de foto het beginbeeld: vijf zeer verlegen mensen in een hoekje (Rein helemaal links). Eén van de vijf commandeert de anderen: opkijken! terug! achter je! handen op de buik! wisselen!
Maar aarzelend breken ze een voor een uit hun starheid. Er vlindert een prachtige dans los, de een na de ander durft en durft en durft. Soms schieten ze weer even terug in hun dwangmatige patronen, maar uiteindelijk zijn 'de mensen uit de hoek' vrij.

Dat en de prachtige muziek van de hele avond (oa Mozart, Trentemøller, Piazzolla) zorgde voor het vergeten van je stoel, het vergeten van de avond en de tijd, ademloos, néé, béter ademend, zitten kijken en na afloop zo blij zijn dat je hard mag klappen, en lang.

PS: Ik hoop dat ik de foto's hier mocht laten zien. Ze komen van de site van Scapino en zijn van Hans Gerritsen.

Varkens (door Kees)

Nou, maar niet weer over katten. (Nul comments voor ‘Macavity’. Nul (0)! Ik ben Willeke Alberti op het Eurovisie Songfestival 1994.)

En ook niet over poëzie. Leuk hoor, gastbloggen, maar om er nou voor te betálen…. Nee, vandaag wil ik een oncontroversieel relaxed freewheelonderwerp. Daarjuist mijn wekelijkse Chi Neng Qigong-training bezocht en daar kom ik onveranderlijk zó ontspannen en welbevindenvervuld vandaan dat ik geen behoefte heb aan iets groots, aan onrechtbestrijding of bombardementen. Vandaag moet het klein. Vandaag moet het zacht en dromerig. Vandaag is het 60’s en “peace, man”, al zullen weinig bezoekers van dit blog iemand dat nog hebben horen zeggen.
Dat klinkt jointerig terwijl ik in mijn leven slechts één keer zo’n ding heb gerookt. In Amsterdam, dat spreekt, in het woonkamertje van een lange vriendin die tot jaren na haar jeugd op de jonge Brigitte Bardot leek terwijl haar stem grote gelijkenis met die van Martine Bijl vertoonde.

Later, in bed, voelde ik mij – nee, wás ik een zwarte rivier die, maanbeschenen, naar God weet waar stroomde. (Als ’t zou mogen, stonden hier de eerste twee regels van het gedicht ‘Melopee’ van de heel grote dichter Paul van Ostaijen, dat jullie, als je het niet kent, allemaal moeten gaan lezen. “Móeten?” Ja, móeten.) Een niet onaangename ervaring, maar aan mijn lijf geen rokerij die mij in water verandert. Voor hetzelfde geld word je de volgende keer een sloot met een dood beest erin.
Zeg ik omdat ik laatst langs een sloot wandelde waarin de een of andere asociale
randdebiel vijf vuilniszakken had gedumpt. Daar hebben ze ook hier een handje van. Vanmorgen nog. Bij de toegang tot een bijna de horizon voorbij tarweveld had iemand een kast neergeflikkerd. Hij lag op zijn rug en er staken delen van ander grofvuil uit. Stoelpoten, metaalstrips.
Dat droppen van afval in de openbare ruimte – hier: op afgelegen, meestal mooie plekken –: ik maak me er wóedend over, maar wat ik, starend naar kasten, autobanden en vuilniszakken voorál voel: de hoogste vorm van onbegrip. Waaróm nou? Vanwege de paar rotcenten die je kwijt bent wanneer je je troep laat ophalen of naar de stort brengt? Maar je bezit wél een auto, groot genoeg om grofvuil in te vervoeren. Of een aanhangwagen. En geld voor de benzine benodigd om te rijden naar een plek ver van huizen.
Onbegrip en - wat is het woord? Intimidatie? Je smerigheid achterlaten op een plek van iedereen en de boodschap die daaruit spreekt: er gaat voor mij zó’n agressie vanuit, zó’n ontzagwekkende minachting voor en afkeer van iedereen op één na.
Maar ik liep dus langs die sloot, een sloot in een wijds landschap van wei en bos en jonge maïs. Stond stil en keek naar die vuilniszakken. Enkele waren opengebarsten.
Lege conservenblikjes, lege kartonverpakkingen. Ik stond stil en dacht en voelde en liep verder, maar Alyssa bleef staan, haar neus vlak boven het water. Ik dacht dat ze afval rook, iets wat een van de vuilniszakken was uitgestulpt. Ik riep haar, maar ze kwam niet en ik liep terug. Onder haar neus zag ik, vlak onder de waterspiegel, er bijna tegenaan, de rug van een dier, zo’n halve meter lang, onbehaard. Jong varken.
De dichtstbijzijnde varkens wonen vijf kilometer verderop.
Vandaag wil ik een oncontroversieel relaxed freewheelonderwerp.

Brief (door Kees)

Navolgende brief stuur ik vandaag naar de Vereniging van Letterkundigen.


Kees Spiering


Noordbroek, 8 juni 2007


Vereniging van Letterkundigen
Van Deysselhuis
De Lairessestraat 125
1075 HH Amsterdam


Betreft: overname gedichten op internet


Geachte heer/mevrouw,

Van 4 juni jongstleden tot 18 juni aanstaande lever ik dagelijks een bijdrage aan het weblog van Edward van de Vendel, u ongetwijfeld bekend.

Op 6 juni jongstleden heb ik op dit blog in een zogeheten ‘comment’ niet alleen het gedicht ‘Macavity: The Mystery Cat’ (uit: 'Old Possum's Book of Practical Cats', T.S. Eliot, Faber, Londen, 1939) maar ook de vertaling ervan, ‘Van Zonderen: De Wonderkat’ (uit: 'Kobus Kruls Parmantige Kattenboek', T.S. Eliot, vertaler: Gerrit Komrij, Bert Bakker, Amsterdam, 1985) in zijn geheel geciteerd.

Gisteren wees uw bestuurslid Ted van Lieshout mij erop dat ik mij, door deze “gedichten zonder toestemming en zonder het bieden van een passende vergoeding” over te nemen, schuldig heb gemaakt aan “internetpiraterij”.

Daar ik zulks niet op mijn geweten wil hebben, maak ik graag gebruik van de mij door de heer Van Lieshout geopenbaarde mogelijkheid via uw bureau “een overeenkomst te verkrijgen waarin overname van gedichten op internet geregeld kan worden”.

Omdat ik erop sta de voor het citeren van twee gedichten “passende vergoeding” te betalen, verzoek ik u mij voornoemde overeenkomst te doen toekomen.

Met vriendelijke groet en dank bij voorbaat,


Kees Spiering

……. . – 9635 .. Noordbroek – Tel.: (0598) …… of ……….
Internet: www.keesspiering.nl (i.v.) - E-mail: keesspiering@.........
Bankrelatie: ABN*AMRO, rekeningnummer: ………

07 juni 2007

Macavity (door Kees)

Zo is er ál-tíjd wat.
Luister.
T.S. Eliots gedicht over Macavity las ik voor het eerst op 14 november 1988, in een prachtig naargeestig Londens low budget-hotelkamertje. Sindsdien wilde ik een kat met die naam.

Tussen 14 november 1988 en 2 juni jongstleden deelde ik mijn leven met zeven katten. Geen van hen heette Macavity. Hun namen waren Dader (†), Indiana Jones (†), Woempie(†), Lutje, Lobke, Bilbo (?) en Thorin (†).
Alle kwamen op jonge leeftijd bij mij zodat ik ze desgewenst alle zeven Macavity had kunnen noemen, maar een fatsoenlijk mens geeft een kat geen naam die hem of haar niet past. Ik adviseer zelfs katten helemáál geen naam te geven en ze zichzelf te laten benoemen. Dat doen katten.
Neem Indiana Jones, die zich eind jaren ’80 aandiende. Ik gaf haar een naam die haar niet paste. Hoe hij luidde, herinner ik me niet, maar het was geen naam voor de onbesuisde avonturier tot welke deze poes zich ontpopte. “Jij bent een echte Indiana Jones,” sprak ik, na haar weer eens uit een benarde positie te hebben bevrijd, en voila. Indiana Jones tot in de dood.
(“Ze leeft nog!” riep Dochter (5) omdat de wind de kattenharen bewoog en toen ik op het punt stond de aarde terug te scheppen, sprong ze in het graf. “Ze ligt niet goed.”)
Woempie, ook eind jaren ’80. Zelfde verhaal andersom. Kreeg een vergeten naam die haar zeldzaam lieve karakter op geen stukken na recht deed. Ze wilde - ze móest anders heten, maar hoe? “Hé vrouwtje,” begroette ik haar. God herinnert zich hoe ik via ‘woman’ Woempie vond. Woempie moest het zijn.
Da’s A.
B: Indiana Jones, Thorin en met name Dader neigden karakterologisch naar Macavity, maar Indiana was zwartwit, Thorin blauwgrijs en Dader zwart. Macavity is – Eliot laat er geen misverstand over bestaan – ‘ginger’. Daarbij waren Indiana Jones en Thorin poezen terwijl Macavity een kater is. Hoezeer ik ook naar een Macavity verlangde: ik wilde sterk zijn en geen concessies doen. Beter geen Macavity dan een pseudo. Uit respect voor de kat die een naam moest, voor Macavity en T.S. Eliot, én omdat ik wist ‘Macavity’ slechts éénmaal te zullen uitdelen. In dat opzicht verschil ik van een mijner Terschellinger oudooms, die zijn lange leven lang al zijn honden Max noemde.
Wachten behoort niet tot mijn sterke kanten, maar ik moet toegeven dat je er plezier van kunt hebben. Achterin april vroeg Oom mij telefonisch of wij niet een paar jonge katten wilden. Kennissen van hem hadden een nestje. Ja, dat wilden wij. Vriendin is gek op katten, ik houd tot in het oneindige méér van honden, maar vind katten in en om het huis wél plezierig, en als je zo woont als wij, komen muizenvangers van pas.
Jongstleden zaterdag haalden we ze op en – de Heer zij geloofd en geprezen –
een van de twee was ruimschoots voldoende ‘ginger’ om ‘Macavity’ te rechtvaardigen. Maar…. “De rode is een kater,” sprak Oom, die er in zijn hoogtijdagen, naast kippen, ganzen, eenden en marmotten, nooit minder dan zeven honden en 20 katten op na hield. Maar…. Haháááá. Thuis zette ik het tweetal op de badkamervloer. Hoe zwaar zouden ze zijn? Paar 100 gram? Hoe hoog? Een decimeter? Ik leidde Alyssa binnen. Tien keer zo hoog, 225 keer zo zwaar. De grootdeels witte wist niet hoe snel ze zich achter een stapel handdoeken moest verschansen, maar de rode bleef zitten, keek naar Alyssa’s kop (in haar plaats hadden wij een 18 meter hoge hond gezien), hief haar rechterpootje en blies. Ik wist genoeg. Macavity was gearriveerd.

Gisteravond begaf ik mij met Macavity, Wonder en Alyssa naar mijn dierenarts, Anton. Alyssa mankeerde niets, maar het is niet verkeerd een hond ook eens voor koek en knuffels naar de dierenarts te brengen. Én ik wilde haar wegen. (67,5 kilo.) Terwijl Anton Macavity en Wonder onderzocht, lag Alyssa naast de dierenartsassistente, die de koekjestrommel beheert. “Twee poesjes,” zei Anton.
“Nee,” zei ik, “die rode is een kater.” Anton keek opnieuw. “Ze zijn érg jong,” zei hij, “en dan is het niet altijd even makkelijk te zien, maar volgens mij is dit toch echt een poes.”
Zo is er ál-tíjd wat.
Maar het blíjft Macavity.
Eliot heeft zich vergist.
Kijk maar.

Macavity: The Mystery Cat

Macavity's a Mystery Cat: she's called the Hidden Paw -
For she's the master criminal who can defy the Law.
She's the bafflement of Scotland Yard, the Flying Squad's despair:
For when they reach the scene of crime - Macavity's not there!

Macavity, Macavity, there's no one like Macavity,
She's broken every human law, she breaks the law of gravity.
Her powers of levitation would make a fakir stare,
And when you reach the scene of crime - Macavity's not there!
You may seek her in the basement, you may look up in the air -
But I tell you once and once again, Macavity's not there!

Mcavity's a ginger cat, she's very tall and thin;
You would know her if you saw her, for her eyes are sunken in.
Her brow is deeply lined with thought, her head is highly domed;
Her coat is dusty from neglect, her whiskers are uncombed.
She sways her head from side to side, with movements like a snake;
And when you think she's half asleep, she's always wide awake.

Macavity, Macavity, there's no one like Macavity,
For she's a fiend in feline shape, a monster of depravity.
You may meet her in a by-street, you may see her in the square -
But when a crime's discovered, then Macavity's not there!

She's outwardly respectable. (They say she cheats at cards.)
And her footprints are not found in any file of Scotland Yard's.
And when the larder's looted, or the jewel-case is rifled,
Or when the milk is missing, or another Peke's been stifled,
Or the greenhouse glass is broken, and the trellis past repair -
Ay, there's the wonder of the thing! Macavity's not there!

And when the Foreign Office find a Treaty's gone astray,
Or the Admiralty lose some plans and drawings by the way,
There may be a scrap of paper in the hall or on the stair -
But it's useless to investigate - Mcavity's not there!
And when the loss has been disclosed, the Secret Service say:
`It must have been Macavity!' - but she's a mile away.
You'll be sure to find her resting, or a-licking of her thumbs,
Or engaged in doing complicated long-division sums.

Macavity, Macavity, there's no one like Macavity,
There never was a Cat of such deceitfulness and suavity.
She always has an alibi, and one or two to spare:
At whatever time the deed took place - MACAVITY WASN'T THERE!
And they say that all the Cats whose wicked deeds are widely known
(I might mention Mungojerrie, I might mention Griddlebone)
Are nothing more than agents for the Cat who all the time
Just controls their operations: the Cleopatra of Crime!

06 juni 2007

DELANO

Ik zat op een terrasje. Eén tafeltje verder zat een moeder met chagrijn. Ze dronk koffie, cappuccino. Maar naast haar zat haar twaalfjarige zoon, en de twaalfjarige zoon had goede zin.

'Mam,' zei hij, 'vroeger lustte ik nooit koffie. Nu wel.' En hij keek verlekkerd naar haar cappuccino.
'Grauw,' deed de moeder, 'dat is niet voor kinderen.'
'Maar ik lust het écht!'
'Nee. Grom.'

Ze stonden op, want de moeder hield het echt niet meer uit in die veel te vrolijk makende zon. Haar zoon sprong ook op, maar terwijl de moeder tassen bijeengraaide, en sjaaltjes zocht, gooide de jongen een suikerzakje leeg in zijn moeders laatste beetje koffie, en probeerde razendsnel een slokje te nemen.
Zijn moeder zag het op tijd en begon te blaffen: 'DELANO! LAAT DAT! KOFFIE IS NIET VOOR KINDEREN! GRRRR!'

Met grote spijt, maar toch ook nog met pret-ogen zette Delano het kopje terug. Moeder trok langs mijn tafeltje op zoek naar minder boze oorden, en Delano slenterde dan maar mee.
Maar opeens stond hij nog even stil. Hij keek om naar het verlaten tafeltje en naar het kopje. Zijn glimlach spatte uit zijn gezicht, hij zwaaide met één hand kort naar de koffie en fluisterde: 'Doei, cappuccino.'

94 honden en 2 katten (door Kees)


Jongstleden zaterdag reden wij naar Tiel om deel te nemen aan de jaarlijkse ‘clubmatch’ van de Old English Mastiff Club Nederland (OEMCN). We zagen er 75 Old English (O.E.) Mastiffs en Alyssa werd vierde in de categorie Jonge Honden -Teven.
Misschien was dat, ten dele, mijn schuld. Als ik met haar had geoefend, waren we wellicht derde geworden, maar ik hád niet met haar geoefend. Niet in ‘showen’ althans.
‘Showen’ klinkt onnatuurlijk, maar ís het niet. Íedere hond ‘showt’, zelfs als pup. ‘Showen’ is niets anders dan het aannemen van een alerte houding. Wanneer een drie maanden oude pup door de tuin scharrelt en van tussen de brandnetels rond een gele bal hem onbekende geluiden hoort komen, gaat hij, tenzij (nog) een schijterd, onmiddellijk ‘showen’. Neus in de lucht, spieren gespannen, een achterpoot verder naar achteren dan de andere, klaar voor actie.
Je kunt een hond leren deze pose op commando aan te nemen, maar dat heb ik nooit gedaan. Ik ben geen fokker en doe niet mee aan keuringen of shows, behalve dan aan ‘clubmatch’ voornoemd, omdat die in de open lucht wordt gehouden en Alyssa het geweldig vindt temidden van (zo veel) honden – onder wie haar moeder en zusters – te toeven en zo veel O.E. Mastiffs bij elkaar en andere O.E. Mastiff-liefhebbers en op die dag altijd de zon en domweg fijn om met het hele stel (dit jaar: Dochter, Vriendin, Vriend van Dochter, Alyssa, ik) in een auto vol muziek door Nederland te rijden.
Maar goed. De ‘clubmatch’ van de OEMCN is een internationale wedstrijd (waaraan dit jaar - naast 49 Nederlanders - 2 Belgen, 5 Denen, 3 Duitsers, 1 Fransman, 1 Italiaan en 1 Oostenrijker deelnamen), de keurmeesters (dit jaar een Belg voor de teven en een Engelsman voor de reuen) zijn internationaal vermaarde rasdeskundigen en het is dus wél de bedoeling dat je je hond een beetje behoorlijk ‘voorbrengt’. Wat ik niet deed. Wat ik best had wíllen doen – en ook wel probeerde –, maar níet ten koste van ‘showtrainingen’. Niet dat ik er iets op tegen heb, maar waarom zoú ik.
Enfin. Eenmaal aan de beurt kwam de keurmeester op ons af en in plaats van een stoere pose aan te nemen, ging Alyssa zitten en offreerde ze de Belg haar machtige rechterpoot. Ik kon haar, liefste hond ter wereld, wel ópvreten, maar nam haar kwalijk dat ze vervolgens haar gebit niet wilde tonen. Dát hadden we namelijk wél geoefend, al anderhalf jaar. Niet uit competitieve overwegingen, maar omdat ik het, met name vanwege medicijntoediening, belangrijk vind mijn honden in de bek te kunnen (laten) kijken. Dus leer ik ze van jongs af op het commando ‘bekkie’ hun muil te openen. Edoch, jongstleden zaterdag te Tiel kon ik bekkiën wat ik wilde: - Alyssa verdomde het. “Diskwalificeren,” riep iemand, maar de keurmeester oordeelde anders. Alyssa werd vierde en ik ontving een bekertje dat, wijl ik dit schrijf, rechts van mijn toetsenbord staat. .
O.E. Mastiff? Zie hierboven, al is het gefotografeerde exemplaar niet representatief voor het ras. Zorba – zo heet-ie – is niet alleen de zwaarste O.E. Mastiff – maar, voorzover bekend, überhaúpt de zwaarste hond ter wereld. 155 kilo. Een qua gewicht gemiddelde Old English Mastiff-reu weegt tussen de 80 en 90.
Alyssa? Zie hieronder. (Die hand? Van mij.)

Halverwege de middag reden we naar Raalte, waar we geen honden zagen, maar Neef oppikten, die ons de volgende dag zou helpen Vriendins spullen naar hier te verhuizen, en waar we aten in een eetcafé waar ik nooit meer naartoe wil. Dat een tournedos een stuk dood dier is, weet ik ook wel, maar dat is voor een kok geen excuus het zo te laten smaken.
Vroeg in de avond reden we naar Oom, die in Lutten woont. Een van de ‘mooiste’, meest non-conformistische en inspirerende mensen die ik ken. We omhelsden en kusten elkaar en ik stelde hem de leden van mijn ‘gevolg’ voor. Dochter kende hij, Vriendin had hij één keer eerder gezien, Neef en Vriend zag hij voor het eerst. “Beeldschoon,” oordeelde hij terwijl hij Vriend de hand schudde en “óók beeldschoon” toen hij Neef begroette.
Behoudens zijn kippen, ganzen en poezen zagen we zijn Sint Bernhard (Bella), Mechelse Herder (Callas) en Jack Russell Terriër (Max). Wanneer Alyssa en Callas elkaar niet door Ooms boomgaardtuin achterna zaten, lagen ze, bijna tegen elkaar, te hijgen.
Omdat mij was gevraagd mijn mening over een nest Duitse Herders te geven, reden we met Oom naar een huis niet ver van het zijne. Daar zagen we zeven Duitse Herder-pups van een week of vier, zeven Maltezer Leeuwtjes en een Mechelse Herder.
Tegen elven reden we naar huis. Naast mij hield Neef een kattenreismand waarin twee kittens (week of zes) op schoot.
Deze heet Macavity:

En deze Wonder:

05 juni 2007

GEBOUW (extraatje, door Frank)

Utrecht heeft een paar leuke gebouwen, zeker, maar het heeft vooral leuke toevoegingen aan gebouwen. Op het Utrechts Centrum voor de Kunsten heeft voor een grote Expo een tijd een enorme metallic mus gezeten. De ‘Neudeflat’ bij de Neude heeft Nijntje-oren en er is een Nijntjestoplicht. En we hebben de belachelijk pittoreske arbeidershuisjes van de ‘Zeven steegjes’.

Maar het mooiste, het allermooiste staat bovenop de Inktpot. Dat is een groot, grimmig gebouw, zo groot, grimmig en lelijk dat het stiekem prachtig is. Alleen al dat er mensen ooit op het idee zijn gekomen zoiets te bouwen. Misschien ken je het wel, de Parade zet ieder jaar vlak voor de Inktpot zijn kamp op.
Sinds diezelfde expo als van de mus staat op de Inktpot een ufo. Een hele echte. Hij is zilvergrijzig, met raampjes en heeft de vorm van een vliegende schotel zoals we die uit tekenfilms kennen. Maar wat het voor mij helemaal afmaakt is dat bovenop een deurtje open staat.
Iets is uit deze ufo gekomen. Het dwaalt nu door Utrecht. Wat zou het denken?

Gele bal (door Kees)


Liefdesverdriet. God ja.
Mijn derde was van dien aard dat ik het naar mijn huisarts bracht. Die bekeek het en sprak: “Duurt een jaar.”
Ik consulteerde een kleine psycholoog en huilde in zijn spreekvertrek als een beer met zijn poot in een tandklem. De bejaarde zielkundige bracht mij tissues en thee en diagnosticeerde een “acute zware ‘klassieke’ depressie”. Behandeling ervan ging zijn mogelijkheden te boven, er was medicatie vereist, ik moest naar een psychiater.
Niet gedaan.
Wel, Godbetert, overwogen het hulppakket van zelfbenoemd liefdesverdrietdeskundige Roel van Duijn aan te vragen. Echt waar.
Mijn verdriet was een cocon, zonder ruimte voor méér dan mij, en wat iedereen ook zei: ik kon werkelijk niet geloven er ooit een scheurtje in te zullen zien verschijnen, laat staan dat hij er op een dag niet meer zou zijn. Vacuüm verpakt in verdriet, als de halve haan van Herman Kramer in zijn plastic.
En het huis uit hè, het huis waarin haar aanwezigheid alom, en haar afwezigheid ook, waar wanhoop en verdriet en uitzichtloosheid, naarmate het buiten donkerder werd, ondraaglijker werden zodat ik vluchtte, avond aan avond, de auto in, de weg op, weg, weg - naar haar ouders, haar broer en schoonzus, haar vriendinnen, mijn vrienden. En maar praten, en maar huilen. En het maar niet begrijpen.
Maar soms moet je terug.
Ik sliep in de logeerkamer, wilde niet in het bed dat we hadden gedeeld, ‘kón’ dat niet, maar af & toe moest het, dus trok ik het hoofdeind van mijn loodzware teakhouten tweepersoonsledikant, boot voor Elysische reizen, van zuid naar oost om niet te hoeven liggen zoals wij hadden gelegen.
En soms hoef je níet terug.
Na een etmaal Amsterdam reed ik naar mijn noorden, maar het vooruitzicht in het donker thuis te komen, in dat huis vol schaduw en demon, was een gruwelmuur zonder opening zodat ik lukraak oostwaarts reed en me omstreeks middernacht bij een hotel in Gelderland vervoegde.
De volgende dag reed ik mijn auto achteruit een rood Peugeotje in. Niks voor mij, maar ik was niets dan verdriet, wilde weg maar wist niet waarheen en huilde alweer. Er zijn betere redenen om achteruit een rood Peuzjootje in te rijden, maar niet meer dan twee.
Ik ontweek alles wat herinnering en dus pijn zou kunnen verhevigen, wat ten dele neerkwam op het ontwijken van schoonheid. Schoonheid verhevigt verdriet. Wat je doorgaans gelukkig maakt, maakt je, liefdesverdrietig, óngelukkiger. Míj althans. De mooiste muziek. De mooiste poëzie. Maanlicht op natte dakpannen. Hoe de avondhemel zich over een maïsveld welft. Schoonheid stak een machete in de wond en draaide en wrikte.
Wanneer ik naar Barend & Van Dorp keek, meende ik haar in het publiek te zien zitten.
Andere vrouwen, ja natuurlijk, andere vrouwen, haha en hatsekidee, geen hand maar een land nietwaar, dus ging ik uit eten met A (B.) en naar een concert met B (M.) en hoewel ik me er weinig van herinner, waren dat vast aangename avonden, maar nee, ik wilde niet mee naar binnen en de kus bij de voorkeur sloeg me Haar gezicht met zo’n kracht voor ogen dat ik naar mijn auto vlúchtte.
Ja, klote.
En het gaat niet over. Nou ja, het gaat over, maar het blijft. Een gele bal in een hoek van de tuin, die je verwaarloost zodat het gras erom- en overheen groeit en de brandnetels en het kleefkruid. En de enige manier om het écht te laten overgaan, is een nóg Grotere Liefde vinden. Of haar na 22 jaar terugzien, een verhouding beginnen en erachter komen dat jullie niets delen dan herinneringen. En dan vrienden worden. Dan is het nóg niet over, maar wel zo over als mogelijk.

04 juni 2007

RADIO KOOTWIJK


Commenter Gerco reageerde op een van mijn vorige stukjes over mooie gebouwen. Hij noemde het gebouw A van Radio Kootwijk. Ik zocht op internet informatie over dit gebouw en kwam op fascinerend terrein.

Radio Kootwijk is namelijk geen radiostation, of een instelling of zo. Het is een dorp. Vlakbij Apeldoorn.
Een dorp dat geboren werd in de vroege jaren twintig van de vorige eeuw. De PTT richtte een zendstation op, met zes hoge masten. Het zendstation onderhield bijvoorbeeld de contacten met Nederlands-Indië. De langste zender werd 'Lange Gerrit' genoemd. In de Tweede wereldoorlog bliezen de Duisters de zender op.

De eerste werknemers van het zendstation werden verplicht dichtbij te wonen. Voor hen werden barakken neergezet. later werden dat huizen, en nu is Radio Kootwijk een echt dorpje, met 120 inwoners. En, zoals de officiële Radio Kootwijk-website meldt: een belangenvereniging die zorg draagt voor ontspanning en jaarlijks verschillende evenementen organiseert, zoals: Eierenzoeken en schatgraven, dauwtrappen, Voetbaltoernooi en het Sint Nicolaasfeest.

De trots van het dorp is gebouw A - zie foto. Dat was ook het gebouw dat Gerco bedoelde in zijn comment. Het is van de Duitse architect Jules Maria Luthmann. Gebouw A is nu een monument, en wordt af en toe als decor voor films gebruikt. Bijvoorbeeld voor de Amerikaanse film Mindhunters uit 2004.

De zenders zijn inmiddels in onbruik geraakt, en zelfs neergehaald. Het eigendom van de officiële gebouwen is overgedragen aan Staatsbosbeheer, maar er is nog niet voor elk gebouw een nieuwe bestemming. Een van de kleine gebouwtjes is nu een schaapskooi, maar er staan er ook nog een paar leeg. Sommige grotere gebouwen werden anti-kraak bewoond, maar er zijn ook drama's: zowel gebouw H alsook gebouw F zijn vorig jaar door onduidelijke oorzaken afgebrand...

Dank, Gerco, voor een mooie tip. Volgens mij moeten we erheen.

W. (door Kees)


Er moest worden verbouwd, dus belde ik bouwbedrijf S. Klein familiebedrijf, ‘geleid’ door K. en W. Broers. Grote sterke kerels, vaklui, weinig woorden. Recht door zee en afspraak is afspraak. Geen mannen voor de administratie, - die werd bestierd door G., W.’s echtgenote, die ik nooit heb gezien, maar telefonisch vaak gehoord. Vriendelijk heldere stem. Ze leek me sympathiek en kordaat.
Ik belde bouwbedrijf S. omdat K. en W. en hun mannen in een van mijn vorige huizen voorbeeldig werk hadden verricht. Én omdat ik bij die gelegenheid op ze gesteld was geraakt. Dus liet ik anderen geen offertes maken. De rust van genegenheid en vertrouwen is mij meer waard dan een paar 1000 € minder rood.
Er hoefde niet veel te gebeuren. Paar binnenmuren eruit en de dakconstructie verstevigen. Voor het installatiewerk bestelden K. en W. elektriciens en loodgieters. Ieder zijn vak.
De verbouwing werd uitgevoerd door W. en een kleine, zwijgzame man, die ik nooit zonder ijsmuts heb gezien.
Ik ben groot, W. was groter. Ik ben dik, W. was dikker. Reus van een vent, ex-profvoetballer, kalend, stoppelbaard. Prachtige man. Wanneer hij moest lezen of schrijven, zette hij een brilletje op, maar de pootjes bereikten nooit zijn oren. Een man bij wie je je veilig voelde. Bij wie je je, zolang je ‘normaal’ deed, veilig kón voelen. Een Groninger beer, een lieve.
Vanwege een beperkt budget konden we geen ‘witte’ stukadoor inhuren, dus deed W. me voor hoe je een muurtje stuukt. Meesterlijk. En de keukenvloer uitvlakken: “Dat kan je ja zelf.” Binnensmonds, op die intimiderende, typisch Groninger toon waarin de niet-Groninger onder meer spot en verwijt bespeurt. Maar toen ik het ‘nieuwe’ huis ’s avonds bezocht, wachtte mij een stuk multiplex waarop W. had geschreven én getekend hoe je een vloer uitvlakt. En een paar dagen later belde hij ’s avonds. “W. hier. Gelukt met die vloer?”
Ruwe bolster. Trots op zijn zoon, die in zijn sport tot de besten van Nederland behoort. Bezorgd om zijn opa, die aan kanker lijdt. “We passen om de beurt op. Ik moet hem om het half uur naar de wc dragen. Hij was een beer, nu til ik hem met één hand.” Vertelde hij wanneer we in de onttakelde woonkamer op vouwstoeltjes boterhammen aten.
Dat was een maand of drie geleden.
Vandaag bereikte mij het bericht van W.’s zelfmoord.
Zijn echtgenote had hem in april verlaten. Ik vermoedde zoiets. Toen mijn vriendin haar onlangs belde om iets over een rekening te vragen, kreeg ze W. aan de lijn. Nee, G. deed de administratie niet langer. “Privé-omstandigheden.”
Naar verluidt, greep G.’s vertrek W. dermate aan dat hij psychisch ziek werd. Ziek en zieker. Tenslotte vond zijn huisarts dat W. moest worden opgenomen. De Groninger gigant wist niet of hij dát wilde. Een middaglang sprak hij met vrienden, familie, zijn zoon. Tenslotte liet hij weten hen vóór negen uur ’s avonds te zullen vertellen of hij zich naar de afdeling Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Groningen wilde laten brengen.
Men liet hem alleen. Waarna hij in zijn huis zóveel benzine uitgoot dat het binnen 20 minuten opbrandde. Zijn overbuurman: “Ik kwam tegen zessen thuis, niets aan de hand. Het huis stond er gewoon. Ik zette een Cd op en toen ik na vijf nummers naar buiten keek, was het wég.”
Letterlijk onvoorstelbaar. Zó groot en breed, zó sterk en onderkoeld. Als je nou toch, zou je denken, íemand de pis niet lauw maakte.
“De liefde,” zei Geert van Oorschot, “is iets heel moois.”
Het duurde een etmaal vóór men W.’s resten vond, in een hoek van een vertrek dat er niet meer was.

03 juni 2007

HIJ IS ER WEER

De man uit het Noorden is terug.

Dichter, schrijver, vertaler, mastiff-kenner (en trouwens: alle hondenrassen) en Noordbroekenaar
KEES SPIERING.

In de begindagen van dit blog was hij een van de pilaren onder een wankel gebouwtje. Nu is hij er ook nog eens drie stutbalken en een koepelverbinding bij.

Welkom terug, Kees, en de komende twee weken, vanaf morgen, hangen wij weer aan je stukjes als aan een uitstekende rotspunt!

GEBOUW (extraatje, door Jan Paul)


Als tegenhanger van het moderne KPN-gebouw kom ik met de basiliek van St-Agatha en St-Barbara in Oudenbosch.

Gisteren waren we in Brussel en zoals in elke échte stad staan daar veel schitterende paleizen. Ons land heeft geen enkel paleis dat zich kan meten met die van andere landen. Daar denken we te klein voor. Het koninklijk paleis op de Dam zou in Parijs leuk zijn voor een stadsdeelraadskantoor. Voor het Nationaal Schoenvetermuseum in Londen. Of voor het consulaatsgebouw van Trinidad en Tobago in Sint Petersburg. Meer niet. Doe maar gewoon.

Maar Pater Hellemons van het 3500 zielen tellende Oudenbosch dacht er in 1865 anders over: ´Over vijftig jaar wonen hier misschien wel 5500 mensen. We hebben dus een grotere kerk nodig.´ Daarom zamelde hij (veel) geld in en gaf hij de beroemde architect Cuypers de opdracht om de Sint Pieter van Rome na te maken. In een schaal van 1 op 16. Dat lijkt klein, maar wie vanuit Rotterdam naar Zeeland rijdt, ziet de koepel van de basiliek al op kilometers afstand. En van dichtbij is hij nog veel mooier en imposanter.

Tussen snelwegen, weilanden en heel veel niets is de basiliek van Oudenbosch een parel. Een voorbeeld van wat je krijgt als je eens niet calvinistisch denkt.

02 juni 2007

BATTLE OF THE BANDS

Vanavond een youtube-vondst. Beetje gewelddadig, maar daar gaat het niet om. Kijk eens naar deze bijzonder knappe combinatie van allerlei bekende platenhoezen, en hoe de oorlog van hoes tot hoes uitbreekt...

01 juni 2007

GEBOUW

In mijn favoriete dagblad Trouw wordt al een tijdje aandacht besteed aan de mooiste gebouwen van Nederland. Uiteindelijk leidt dat tot het verkiezen van Het Mooiste Gebouw.

Een van de mooiste gebouwen van Rotterdam vind ik in elk geval het hoofdbureau van de KPN. Het staat op de Kop van Zuid, net ná de fameuze Erasmusbrug (de mooiste brug die we in Nederland hebben).
Het gebouw is van de Italiaanse architect Renzo Piano. Het heeft een enorme voorgevel, waarop ongeveer duizend grote groene lampen zijn aangebracht. De lampen worden individueel, interactief aangestuurd, waardoor er op de mega-wand lichtpatronen ontstaan.
Er worden 'voorstellingen' mee gemaakt, de lampen gaan in een bepaalde frequentie aan en uit. Van die 'voorstellingen' maakt KPN de helft. (Hebben ze daar iemand speciaal voor in dienst?)
De gemeente Rotterdam maakt ook 20 % van de beelden (van algemene sociaal-maatschappelijke aard) en de Willem de Kooning Academie, de kunstacademie dus, maakt de resterende 30 % van de lichtvoorstellingen.

Erg mooi vind ik vooral het feit dat de gevel voorover helt. Deze hoek loopt parallel aan de schuinte van de pylonen van de Erasmusbrug.

Voor de vaste bijdragers of commenters van deze site: wat is jullie mooiste gebouw? (Of: een mooi gebouw). En wil je er een stukje over schrijven? Ik maak er dan een aparte posting van... Niks hoeft natuurlijk hè, maar ik ben wèl benieuwd...