04 februari 2007

REISVERHALEN

Toen ik nog in Drenthe woonde maakte ik regelmatig lange binnenlandse treinreizen. Drie uur naar Rotterdam, tweeënhalf uur naar Amsterdam, en soms, héél soms gebeurde het dan: dat iemand zijn levensverhaal begon te vertellen.

Een paniekerige jongen vertelde me eens hoe bang hij was, omdat hij zijn pillen van thuis was vergeten. De pillen die hem zouden helpen niet bang te zijn. Maar hij kalmeerde al vertellend. Dat kon hij trouwens prachtig. Over zijn vader, over zijn criminele broer. Hij praatte en praatte, en opeens waren we er. In Assen. Vlak voordat we uitstapten kreeg hij van een oud dametje dat meegeluisterd had opeens iets in zijn handen gedrukt. 'Dit helpt altijd,' zei ze. Stomverbaasd keek hij wat er in zijn vingers lag. Een bijbeltje.

Een andere keer kwam er kleine Indische dame naast me zitten. Ze was liever dan lief. Ze zei dat ze in naam van haar overleden man naar een jaarlijkse bijeenkomst van oud-KNIL-militairen was geweest. En daarna begon ze te vertellen hoe lastig hun huwelijk geweest was. Eerst wilde ze niet aangeven waarom, en ik zei: 'Dat moet u ook niet doen, hoor. Iets vertellen dat u niet wilt vertellen.' En toen deed ze het toch. Het huwelijk was bijna ondragelijk omdat haar man zich schuldig voelde. Zijn hele leven lang. Hij had iemand doodgeschoten, ooit, in de oorlog. En daarna kon hij nooit meer aardig zijn. 'Het was een zegen,' zei de lieve mevrouw, 'dat hij overleed. Voor hemzelf. En voor mij.'

Ik schrok van haar verhaal. 'Wat een eer,' zei ik, 'dat u mij dit wilde vertellen.'
'Het was fijn,' zei ze, 'maar ik heb het u alleen verteld omdat ik u na deze reis waarschijnlijk nooit meer zal zien.'

Ze had gelijk.
Dit soort verhalen kunnen alleen maar verteld worden omdát je elkaar nooit meer ziet. Je hoeft elkaars namen er niet eens voor te weten.
Ik mis die reisverhalen wel eens, nu ik niet zo vaak meer lang in een Nederlandse trein hoef te zitten. Misschien moest ik toch maar weer in Drenthe gaan wonen.