SNOEKS SOLDATENBRIEVEN
Een van mijn favoriete dichters is de Vlaming Paul Snoek. Hij kwam bij een auto-ongeluk om het leven. In 1981 al, maar zijn posthuum verschenen bundel SCHILDERSVERDRIET is een van zijn mooiste.
Maar vandaag las ik in de Vlaamse krant DE MORGEN over de brieven die Snoek schreef toen hij in 1957 in dienst was. Hij schreef ze aan zijn kameraad Hugues Pernath. De columnist in DE MORGEN schreef dat hij de soldatenbrieven teruggelezen had.
En toen las ik iets dat me verbaasde. De voorbeelden namelijk, die de columnist geeft. Voorbeelden van zinnen waarover hij oordeelt: 'Nee, Snoeks soldatenbrieven vallen een halve eeuw later nogal tegen.'
Hier komen wat van die zinnen van Snoek:
'En dan, een generaal, een duplicaat van zijn dubbelganger, ernstig als een epidemie, spuwde ons uit over de oefenterreinen, spuwde ons zijn speeksel als moed in (...)'
en, als Snoek het ijzig koud heeft tijdens zijn wacht:
'Ik wacht, maar ergens moet de nacht nog warm zijn. Het is bijna novemberrr.'
Hoezo tegenvallen?