19 mei 2007

FILMDECOR

Gisteren zijn we gaan eten in een filmdecor.
Dat was een tip van ons bovenbuurjongetje. Het bovenbuurjongetje (9 jaar), die met zijn ouders en zusje inmiddels vertrokken is (terug naar Eindhoven), bespiedde ons de afgelopen dagen af en toe en kwam dat daarna melden. 'Jij zat buiten. Met de poes op je schoot.'
Maar hij vertelde ons ook dat hij zo van geschiedenis hield. Van opgravingen. En dat je hier moet toeteren als je met een auto in de bergen rijdt en de weg een bocht maakt. En dat het een klein stukje verderop de berg het leukst is, 's avonds.

Hij had gelijk. Het weggetje dat naar boven leidde, leek ons slechts op rotsen en hutjes uit te lopen, maar nee. We kregen de verrassing van de vakantie: er bleek een marktpleintje te zijn. Met restaurantjes eromheen, en lantaarnpalen, en plantenbakken met rozen. Een filmdecor in het niets. Een vreemd haventje voor romantische reizigers. We leken wel op de set van een nostalgische jaren-zeventig-komedie terecht gekomen te zijn.

Hoe kan dat? Hoe kan er een tijdlang niets zijn, dan wat dichtgemetselde huizen, en dan opeens een dorpje als een bloem?
Daar moeten zich de nodige soapverhalen afspelen. Iedereen kent iedereen, natuurlijk. Elke ober ziet welke terrassen het dit jaar beter doen dan de zijne. De zwerfkatten hebben namen. De honden liggen rustig midden op de weg, en als er een verdwaald autootje aan komt tuffen, dan moet dat remmen en wachten tot Opa Glostatopoulos zijn stok is komen zwaaien naar Zwartje (Mavrootje, in het Grieks).
Dit laatste zagen we echt gebeuren (inclusief stok en auto).

Maar de ober van ons restaurantje (als jullie er ooit komen: dat met de groene stoelen) had zijn eigen verhaal. In Duitsland geboren, uit een Duitse moeder en een Griekse gastarbeider ('Griechischer Wein!' Hit van Udo Jurgens, eind jaren zeventig), en nu zuchtend zelf ook maar terug naar Kreta. Helemaal naar Piskopiano. Gelukkig, gelukkig, was er af en toe een toerist die Duits sprak. Zucht. De ober bleef nog even aan ons tafeltje zitten. Zucht, hij moest weer eens aan het werk. Wiederseh'n.

Vandaag trouwens alleen maar regen. Droppels. Geen druppels. We gingen naar Heraklion. Daar aten we pizzastukken. En toen kwam er een bedelend jongetje. Die verkocht ons een kaars. Een mooie ook nog. Toen kwamen er nog twee bedelende jongens. Verbazingwekkende bedelende jongens. Modellen namelijk, alleen nog niet ontdekt door Mexx, Hugo Boss of CK. Prachtig waren ze, ooguitpuilend prachtig.
Ze waren ergens in de twintig, donkere huid en zwarte ogen. Ze droegen dezelfde kleren (rode truien) en keken in een ruit of hun haar nog goed zat. Eerlijk waar. En toch waren het bedelaars. Ze spraken geen Engels, maar ze lazen wel wat Engelse woorden van een papiertje op. 'Can you gghelp us please. Do you gghave a spease please?' Het duurde even, maar toen begrepen we dat ze met 'spease' een piece bedoelden. Een stuk van onze pizza's. Die konden ze krijgen. Natuurlijk.
Ze bedankten ons zes keer, en liepen toen weg, etend. Aan het eind van de steeg sloegen ze een arm om elkaars schouders.

Soms kan ik duizelig worden van de mensen om me heen waar ik alles van zou willen weten. Hun hele geschiedenis. Om er dan over te schrijven. Het decor incluis. Dzzzzjoej dzzzjoej (dat is het geluid van mijn duizeligheid).
Tot morgen. Terug in Rotterdam.