Gele bal (door Kees)
Liefdesverdriet. God ja.
Mijn derde was van dien aard dat ik het naar mijn huisarts bracht. Die bekeek het en sprak: “Duurt een jaar.”
Ik consulteerde een kleine psycholoog en huilde in zijn spreekvertrek als een beer met zijn poot in een tandklem. De bejaarde zielkundige bracht mij tissues en thee en diagnosticeerde een “acute zware ‘klassieke’ depressie”. Behandeling ervan ging zijn mogelijkheden te boven, er was medicatie vereist, ik moest naar een psychiater.
Niet gedaan.
Wel, Godbetert, overwogen het hulppakket van zelfbenoemd liefdesverdrietdeskundige Roel van Duijn aan te vragen. Echt waar.
Mijn verdriet was een cocon, zonder ruimte voor méér dan mij, en wat iedereen ook zei: ik kon werkelijk niet geloven er ooit een scheurtje in te zullen zien verschijnen, laat staan dat hij er op een dag niet meer zou zijn. Vacuüm verpakt in verdriet, als de halve haan van Herman Kramer in zijn plastic.
En het huis uit hè, het huis waarin haar aanwezigheid alom, en haar afwezigheid ook, waar wanhoop en verdriet en uitzichtloosheid, naarmate het buiten donkerder werd, ondraaglijker werden zodat ik vluchtte, avond aan avond, de auto in, de weg op, weg, weg - naar haar ouders, haar broer en schoonzus, haar vriendinnen, mijn vrienden. En maar praten, en maar huilen. En het maar niet begrijpen.
Maar soms moet je terug.
Ik sliep in de logeerkamer, wilde niet in het bed dat we hadden gedeeld, ‘kón’ dat niet, maar af & toe moest het, dus trok ik het hoofdeind van mijn loodzware teakhouten tweepersoonsledikant, boot voor Elysische reizen, van zuid naar oost om niet te hoeven liggen zoals wij hadden gelegen.
En soms hoef je níet terug.
Na een etmaal Amsterdam reed ik naar mijn noorden, maar het vooruitzicht in het donker thuis te komen, in dat huis vol schaduw en demon, was een gruwelmuur zonder opening zodat ik lukraak oostwaarts reed en me omstreeks middernacht bij een hotel in Gelderland vervoegde.
De volgende dag reed ik mijn auto achteruit een rood Peugeotje in. Niks voor mij, maar ik was niets dan verdriet, wilde weg maar wist niet waarheen en huilde alweer. Er zijn betere redenen om achteruit een rood Peuzjootje in te rijden, maar niet meer dan twee.
Ik ontweek alles wat herinnering en dus pijn zou kunnen verhevigen, wat ten dele neerkwam op het ontwijken van schoonheid. Schoonheid verhevigt verdriet. Wat je doorgaans gelukkig maakt, maakt je, liefdesverdrietig, óngelukkiger. Míj althans. De mooiste muziek. De mooiste poëzie. Maanlicht op natte dakpannen. Hoe de avondhemel zich over een maïsveld welft. Schoonheid stak een machete in de wond en draaide en wrikte.
Wanneer ik naar Barend & Van Dorp keek, meende ik haar in het publiek te zien zitten.
Andere vrouwen, ja natuurlijk, andere vrouwen, haha en hatsekidee, geen hand maar een land nietwaar, dus ging ik uit eten met A (B.) en naar een concert met B (M.) en hoewel ik me er weinig van herinner, waren dat vast aangename avonden, maar nee, ik wilde niet mee naar binnen en de kus bij de voorkeur sloeg me Haar gezicht met zo’n kracht voor ogen dat ik naar mijn auto vlúchtte.
Ja, klote.
En het gaat niet over. Nou ja, het gaat over, maar het blijft. Een gele bal in een hoek van de tuin, die je verwaarloost zodat het gras erom- en overheen groeit en de brandnetels en het kleefkruid. En de enige manier om het écht te laten overgaan, is een nóg Grotere Liefde vinden. Of haar na 22 jaar terugzien, een verhouding beginnen en erachter komen dat jullie niets delen dan herinneringen. En dan vrienden worden. Dan is het nóg niet over, maar wel zo over als mogelijk.