04 juni 2007

W. (door Kees)


Er moest worden verbouwd, dus belde ik bouwbedrijf S. Klein familiebedrijf, ‘geleid’ door K. en W. Broers. Grote sterke kerels, vaklui, weinig woorden. Recht door zee en afspraak is afspraak. Geen mannen voor de administratie, - die werd bestierd door G., W.’s echtgenote, die ik nooit heb gezien, maar telefonisch vaak gehoord. Vriendelijk heldere stem. Ze leek me sympathiek en kordaat.
Ik belde bouwbedrijf S. omdat K. en W. en hun mannen in een van mijn vorige huizen voorbeeldig werk hadden verricht. Én omdat ik bij die gelegenheid op ze gesteld was geraakt. Dus liet ik anderen geen offertes maken. De rust van genegenheid en vertrouwen is mij meer waard dan een paar 1000 € minder rood.
Er hoefde niet veel te gebeuren. Paar binnenmuren eruit en de dakconstructie verstevigen. Voor het installatiewerk bestelden K. en W. elektriciens en loodgieters. Ieder zijn vak.
De verbouwing werd uitgevoerd door W. en een kleine, zwijgzame man, die ik nooit zonder ijsmuts heb gezien.
Ik ben groot, W. was groter. Ik ben dik, W. was dikker. Reus van een vent, ex-profvoetballer, kalend, stoppelbaard. Prachtige man. Wanneer hij moest lezen of schrijven, zette hij een brilletje op, maar de pootjes bereikten nooit zijn oren. Een man bij wie je je veilig voelde. Bij wie je je, zolang je ‘normaal’ deed, veilig kón voelen. Een Groninger beer, een lieve.
Vanwege een beperkt budget konden we geen ‘witte’ stukadoor inhuren, dus deed W. me voor hoe je een muurtje stuukt. Meesterlijk. En de keukenvloer uitvlakken: “Dat kan je ja zelf.” Binnensmonds, op die intimiderende, typisch Groninger toon waarin de niet-Groninger onder meer spot en verwijt bespeurt. Maar toen ik het ‘nieuwe’ huis ’s avonds bezocht, wachtte mij een stuk multiplex waarop W. had geschreven én getekend hoe je een vloer uitvlakt. En een paar dagen later belde hij ’s avonds. “W. hier. Gelukt met die vloer?”
Ruwe bolster. Trots op zijn zoon, die in zijn sport tot de besten van Nederland behoort. Bezorgd om zijn opa, die aan kanker lijdt. “We passen om de beurt op. Ik moet hem om het half uur naar de wc dragen. Hij was een beer, nu til ik hem met één hand.” Vertelde hij wanneer we in de onttakelde woonkamer op vouwstoeltjes boterhammen aten.
Dat was een maand of drie geleden.
Vandaag bereikte mij het bericht van W.’s zelfmoord.
Zijn echtgenote had hem in april verlaten. Ik vermoedde zoiets. Toen mijn vriendin haar onlangs belde om iets over een rekening te vragen, kreeg ze W. aan de lijn. Nee, G. deed de administratie niet langer. “Privé-omstandigheden.”
Naar verluidt, greep G.’s vertrek W. dermate aan dat hij psychisch ziek werd. Ziek en zieker. Tenslotte vond zijn huisarts dat W. moest worden opgenomen. De Groninger gigant wist niet of hij dát wilde. Een middaglang sprak hij met vrienden, familie, zijn zoon. Tenslotte liet hij weten hen vóór negen uur ’s avonds te zullen vertellen of hij zich naar de afdeling Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Groningen wilde laten brengen.
Men liet hem alleen. Waarna hij in zijn huis zóveel benzine uitgoot dat het binnen 20 minuten opbrandde. Zijn overbuurman: “Ik kwam tegen zessen thuis, niets aan de hand. Het huis stond er gewoon. Ik zette een Cd op en toen ik na vijf nummers naar buiten keek, was het wég.”
Letterlijk onvoorstelbaar. Zó groot en breed, zó sterk en onderkoeld. Als je nou toch, zou je denken, íemand de pis niet lauw maakte.
“De liefde,” zei Geert van Oorschot, “is iets heel moois.”
Het duurde een etmaal vóór men W.’s resten vond, in een hoek van een vertrek dat er niet meer was.