14 maart 2007

Beginzinnen (door Jaak)

Er zijn schrijvers die maandenlang tobben over de eerste zin van hun nieuwe boek.
Ze durven hem nauwelijks op te schrijven, bang als ze zijn dat er geen muziek in zit, dat hij stokt, dat hij alle ritme mist. Ze staan er mee op en gaan er mee slapen. Hun vrees spruit voort uit het besef dat de eerste zin de toon zet voor het hele boek, en dat er al een kern van het verhaal hoort in te zitten. Moeilijk is dat!

Er zijn lezers die niets liever doen dan beginzinnen zoeken.
Ik ben zo een lezer, en ik zoek die zinnen even goed bij kinderboekenschrijvers als bij auteurs van boeken voor volwassenen. Even goed dus bij Joke van Leeuwen als bij Hugo Claus, en bij vele anderen. Joke’s boek heet ‘De wereld is krom maar mijn tanden staan recht’. Het begint met als volgt: ‘Op een dag kwam ik ter wereld! Het was precies op mijn verjaardag. Mijn ouders waren heel blij dat IK het was.’ Joke heeft de tekst met de hand geschreven, en zo staat hij ook in het boek. Met de spichtige tekeningen vormt hij een volstrekt organisch geheel. Wie zou er niét van de boeken van Joke van Leeuwen houden, als die al zo een prachtig begin hebben?

Hugo Claus begint zijn ‘Het verdriet van België’ aldus: ‘Dondeyne had een van de zeven Verboden Boeken onder zijn schort verstopt en Louis meegelokt. Zij zaten onder de slingerplanten van de grot van Bernadette Soubirous.’ Wat een complot wordt hier gesmeed, en in welk decor speelt zich dit af? Wie voor de drommel is Dondeyne, en wie is Louis die zich laat meelokken? Zoveel geheimzinnigheid in zo weinig woorden, - het belooft!

En Guus Kuijer in ‘Eend voor eend’: ‘… Eenden knikken vaak van ja. Ze schudden ook wel eens van nee, maar dat doen ze stiekem. Als een eend nee wil zeggen, doopt hij zijn snavel in het water en schudt er daarna een druppel af.’ Goede observator, die Kuijer!

Zou iemand Felix Timmermans nog lezen? Zijn wereld is volstrekt passé, maar wie zelf schrijft, moet af en toe toch maar naar een van zijn boeken grijpen. Naar ‘De zeer schone uren van juffrouw Symforosa’ bijvoorbeeld. Dat begint zintuiglijk als volgt: ‘… De lucht is nat-zilver als de rug van een vis. Die dagen zijn er schone wolken van allerhande gedaanten en verven, en terwijl hier de zon een vinger licht door het venster steekt, staat er ginder boven de velden een helder stuksken regenboog.’ En ‘De harp van Sint Franciscus’ begint met de prachtige zin: ‘De zon was gezonken als een goudvis’.

Elk van ons kan uren doorgaan met het citeren van schitterende openingszinnen. En na die eerste zin komen er nog en nog en nog.
Wat een weelde.