01 maart 2007

LIESBETH LAGEMAAT

Ik heb een vreemde, ruzie-achtige verhouding met poëzie. Ik word regelmatig kribbig boven een bladzijde en wil dan eigenlijk vooral het papier verfrommelen - teken van onmacht. Ernstige onmacht.
Sta soms hardop in mezelf te roepen dat poëzie vooral aanstellerij is. Teken van nog ernstiger onmacht.
Totdat ik dan weer een bundel lees die me alle bezwaren doet vergeten. Dan begin ik weer acuut de poëzie als hoogste vorm van literatuur in de hemel vast te prikken.

Dat overkwam me met de nieuwe bundel van Liesbeth Lagemaat.

Haar werk leerde ik kennen in 2005, toen zij genomineerd was voor de C. Buddingh' prijs met EEN GRIMWOUD IN MIJN KEEL, haar debuut. Vreemde, korstige gedichten waar ik helemaal door gevangen raakte. Ik mocht haar, als presentator van de prijsuitreiking, thuis interviewen, en later aankondigen dat ze de prijs won.

Lagemaat maakte sindsdien furore op poëzie-bijeenkomsten, en Diana Ozon noemde haar op haar website zelfs een 'diva', een niet geheel misplaatst predikaat.

Maar nu dus de nieuwe bundel die EEN KOORTS VAN GLAS heet. Ik zal er geen hele gedichten uit citeren, maar ik val meteen voor een eerste regel als:
Komt de dood als een pony van glas de steeg in gelopen.
En als tweede regel:
Wij, aaien en zoeken naar klontjes in ons gesloten hoofd.

Kijk, dat is pure poëziepower. Lees deze bundel, koop hem en leg hem integraal en telkenmaal op je kussen.
En nog even dan, één eindstrofe uit weer een ander gedicht:

Geef hem een naam, een met een H., Hercules of Hades en raak
heel voorzichtig zijn adamsappel - raak het kloppen aan.