14 november 2006

K.L. Poll (Kees)


Gisteravond gebeurde er iets waar ik zo gauw geen woord voor heb en wat me van zó’n jachtige opwinding vervulde dat ik jullie het liefst meteen had gebeld.
Zoekend naar een onderwerp voor mijn gastblogtekst van vandaag dreef mij te binnen dat het deze maand precies 21 jaar is geleden dat ik in De Letteren debuteerde. Waarom ik hieraan dacht: geen idee, - ik ben niet gewoon de verjaardag van mijn debuut te vieren, - maar het leek me een aardig onderwerp en ik begaf me naar mijn archief waaruit ik een exemplaar van Hollands Maandblad opdiepte, om precies te zijn ‘nummer 456, november 1985, zeven-en-twintigste jaargang’. Dit nummer bevat het eerste – te weten mijn gedichten ‘Weerzien’ en ‘Eerste Dag’ - wat ik in een ‘officieel’ literair tijdschrift publiceerde.
Behalve het Hollands Maandblad-exemplaar droeg ik naar mijn bureau de 21 brieven en briefjes die K.L. Poll mij tussen 19 augustus 1984 en 20 februari 1990 deed toekomen. Mooi materiaal voor de liefhebber van parafernalia de Nederlandse literatuur betreffende want K.L. Poll was niet de eerste de beste. Hij was dichter, essayist en journalist, als chef kunstredactie van NRC Handelsblad initiator van het Cultureel Supplement, oprichter van de K.L. Poll-stichting voor O.K.W. en (in 1959) oprichter van Hollands Maandblad, dat hij, voor waar het de redactie betrof, ruim 30 jaar achtereen als enige bestierde. Om maar eens iets te noemen.
Ik wilde vertellen dat ik Poll, gedurende ± een jaar, het ene verhaal na het andere gedicht toestuurde en dat hij al mijn zendingen retourneerde, vergezeld van enkele getypte zinnen op altijd hetzelfde briefpapier, formaat 22,5 x 14,5 centimeter.
Ik wilde vertellen dat Poll (mij) nooit lullige afwijzingen stuurde, maar zijn negatieve beslissing altijd – hoe kort ook – motiveerde en dikwijls zelfs tips gaf of bemoediging schonk. (3.11.84: “…. hoewel uw stijl prettig leesbaar is ….”, 8.4.85: “…. er staan mooie regels in [ ] maar ….”, 7.9.85: “…. ondanks het aardige beeld….”, 18.6.86: “…. de stijl is mooi precies, maar ….”, 18.12.86: “…. ze zijn [ ] goed van toon, maar ….”, 21.8.88: “….hoewel ik uw heldere zinnen altijd met plezier lees….”, 26.3.89: “…. het slot van het gedicht vind ik als idee en als formule prachtig, maar ….” en “Wilt u ze nog niet eens nakijken met een hegknippersoog, dan wil ik ze graag nog een keer lezen.”) Polls opmerking “u laat te veel vocht toe tussen uw woorden” (2.7.87) is nog steeds een van de criteria waarmee ik mijn poëzie beoordeel.
Ik wilde vertellen dat ik spontaan in huilen uitbarstte toen ik op een najaarsavond thuiskwam en B. me vertelde dat K.L. Poll had gebeld om te laten weten dat hij in het novembernummer van HM twee van mijn gedichten ging opnemen. Ik wilde al zó lang zó graag….
Alvorens aan het vertellen te slaan, Googlede ik me echter ter documentatie en verificatie naar ‘K.L. Poll’. Het eerste, maar dan ook werkelijk het eerste wat ik las, was: “K.L. Poll overleed op 14 november 1990”.