Tonijn (Kees)
Ik at graag tonijn. Ik at véél tonijn. Meestal ’s nachts, na het schrijven, uit een blikje.
De variant met groenten was mijn favoriet. Die verrukkelijke, schaamteloos zachte doperwtjes en uiringen, die je mond niet als zodanig herkende.
Verse tonijn at ik ook wel eens, - onlangs nog.
Halverwege een zonnige herfstmiddag stelde ik C. voor naar Termunterzijl te rijden. Minuut of 40 van mijn huis, maar dus mooi weer, we zouden de heen- of terugreis kunnen onderbreken om met de hond te wandelen en te Termunterzijl bevindt zich een vermaard visetablissement waar we een broodje haring of paling zouden eten en vis voor het avondeten konden kopen.
C. onmiddellijk akkoord.
Wij naar Termunterzijl. Onderweg gestopt en in de omgeving van Delfzijl, waar het nooit meer goed komt, een lange wandeling gemaakt. Doorgereden en in etablissement voornoemd broodje haring en - paling (ik) en kibbeling (C.) gegeten, alsook twee moten tonijn gekocht.
Weer thuis kookte ik rijst en broccoli en bakte ik de tonijn.
Niet lang na de maaltijd begon ik me ‘niet goed’ te voelen. Een niet eerder ervaren ‘niet goed’. Onrust doorspookte mijn lijf, ik kon me niet ontspannen, niet op het televisieprogramma concentreren, mijn motor maakte zogezegd dermate veel toeren dat ik niet eens ‘kon’ zitten: - ik moest bewégen.
Hartslag maar eens opgenomen. 180. C. zei: “Je ogen puilen uit.”
Doktersdienst gebeld. De snotneus aan de andere kant van de lijn poogde me wijs te maken dat ik een beginnende griep had. Hem vrij snel van zijn ongelijk overdonderd: - ik mocht naar de huisartsenpost in Groningen komen.
C. reed me erheen.
De symptomen van wat ik had, hadden zich inmiddels dermate verhevigd dat ik in de wachtkamer móest lopen. Mijn hart klopte zó snel en hard dat er in mijn hoofd een houseparty plaatsvond terwijl mijn lichaam de Teutoburgerwaldlauf liep.
De dienstdoende arts werd geflankeerd door een stagiaire. “Trekt u uw overhemd maar uit.” Mijn bovenlichaam oogde alsof het uren achtereen in Australisch zonlicht had gebaad. Stethoscoop, bloeddrukmeter. “Het komt,” zei ik, “door de tonijn,” maar ik kon wel meer zeggen. Dienstdoende arts pakte Godbetert een heel dik boek, waarin stagiaire en hij zich verdiepten. Het was een goed boek want ze keerden er verontrust uit terug. Mij werden ter plekke twee pillen ter hand gesteld, plus een recept waarmee ik mij onverwijld naar de nachtapotheek diende te begeven. Aldaar ontving ik het medicijn Prednison.
De volgende dag was ik moe maar genezen. Sindsdien eet ik ’s nachts sardines, waarover later meer.