22 november 2006

NOACH

Ik lees nu het boek HET PSALMENOPROER van Maarten 't Hart en daarin staat een grappige passage over Noach. Twee jongetjes vragen zich af hoe de slakken al kruipend op tijd de ark-afvaart hebben kunnen halen. En hoe dat eigenlijk zat met Noachs vader en moeder. Die gaan niet aan boord van de boot, althans, ze worden niet genoemd. Heeft Noach hen dan gewoon laten verdrinken? Ze vragen het aan de catechiseermeester. Die wordt kwaad en wil gaan meppen, maar hij sist nog wel even dat Noachs ouders al dood waren toen de zondvloed kwam.
De jongens slaan aan het rekenen. Die ouders, oké, dat kan. Maar Noachs grootvader is Methusalem. Die is gestorven toen hij 969 jaar oud was en leefde dus vast nog toen Noach ging varen. Met alle bijbelgegevens die ze kunnen vinden rekenen ze uit hoe oud Methusalem was ten tijde van de zondvloed. En ja hoor - de som komt precies op 969 jaar uit. Conclusie: Noach heeft in elk geval z'n eigen grootvader laten verzuipen...

Mijn eigen relatie tot de Ark van Noach was dat ik 'm in hout wilde, of desnoods in plastic. Met al die dieren erop. Dat was het mooiste dat ik kon bedenken. Ik was gek op verzamelingen, en ook op vreemde diersoorten. In de boeken van de onlangs overleden Heinz Sielmann las ik de stukjes over de okapi, de gnoe en de wisent (komt binnenkort terug in Nederland!) wel honderd keer over. En dan zou ik die dus in het klein hebben. Als ik zo'n miniatuur-ark bezat. Maar bestonden die eigenlijk wel?
Ik begon er om te bidden. Echt waar. Ik bad dat ik 's ochtends vroeg, voordat de anderen wakker waren, naar beneden sloop en per ongeluk in de rechter kamerkast keek, en dat de speel-ark daar dan compleet en wel zou staan.

Helaas - God heeft mijn gebeden nooit verhoord. En nu weet ik waarom. Ik had óók om een klein zwemmend Methusalemmetje moeten vragen.