De stad van zilver (door Bibi)
Huu, wat maak ik er een bende van. Dan blog ik weer in de ochtend, dan weer in de avond, dan weer helemaal niet. Dus permitteer ik me vandaag een troepstukje. Wat de hel maakt het uit.
Gisteren ging ik weer eens op weg naar Rotterdam. Ik zette in Amsterdam mijn fiets in de stalling en de meneer van de stalling bevestigde een kaartje op mijn stuur. 'Ach,' zei ik, 'kijk nou een spinnetje.' Er kroop dus een spinnetje achter de bel vandaan.
BENG! deed de man met de bult op zijn hoofd meteen met zijn kniptangetje. Ik schreeuwde. Die man keek heel heldhaftig. Maar toen hij zag dat ik niet schreeuwde van schrik om het spinnetje, maar om zijn handeling werd hij rood. Intussen liet het spinnetje zich ongedeerd aan een draadje langs de spaken naar beneden vallen.
'Ik wilde je alleen maar helpen,' zei hij.
'Wat?' zei ik toen. 'Ik ben de grootste dierenvriend van dit hele station, wat zeg ik van alle stations die de NS rijk is. Van alle stations inclusief de busstations en de taxistandplaatsen en de Wizzlkantoren, de kaartautomaten, de bloemenkiosken en de roltrappen. Met wat wilde je me in godsnaam helpen?'
Hij stamelde dat hij regelmatig grote spinnen moest doden van dames die hun fiets niet van het slot durfden te halen. Spinnen die de donkere hoekjes van de fietsenkelder onveilig maakten. Zijn fietsenkelder. En hij was Tarzan, Superman, Kingkong ineen, en hij deed voor hoe hij die spinnen met zijn versleten Adidas gympjes vertrapte. De man met de bult op zijn voorhoofd en zijn speekselrijke woorden.
Ik kreeg meelij met hem. Hij kreeg meelij met het kleine spinnetje dat hard over de grond probeerde weg te rennen. Hij volgde het met zijn ogen en zei toen ik wegliep: 'Ik zal niet op hem gaan staan ofzo, echt niet. Beloofd. Ook niet per ongeluk.'
Nou ja en toen werd hij natuurlijk met zijn bult en spuug ook een beetje mijn Tarzan. En wat stond mijn fiets daar opeens veilig. Zo veilig dat ik de afklik lichtjes er gewoon op liet zitten.
Toen ging ik met de trein naar Rotterdam en ik huurde er een fiets en daar scheerde ik over de Erasmusbrug. Echt waar, ik hing schuin als een zeilboot boven het asfalt. De wind trok aan de spaken. Ik zag de stad van zilver. Ik zag hoe de storm met de wolken smeet, met het water, met de meeuwen, die ja natuurlijk, ook graag met zich lieten smijten.
Ik remde daar beneden aan de brug niet voor rood. Ik raasde de weg over en in een vloeiende lijn parkeerde ik mijn fiets voor het gerechtsgebouw en ging naar binnen.
Toen ik aan het eind van de dag weer buiten kwam was het al donker. En daar stond weer een stamelende man voor mijn neus. Geen Tarzan van de kruisspinnen, maar wel een man met een doekje rond zijn hoofd. Of ik een dubbeltje voor hem had. EEN DUBBELTJE!
We hadden het laatst over bedelen op dit blog. Of je nu wel of niet moest geven. En later bleek, dat stond in de krant, dat de gemiddelde zwerver meer verdiende dan ikzelf. Nou en? dacht ik. Dus ik zei: 'Een duppie, dat schiet toch niet op?'
'Niet echt,' zei hij. 'Maar het zou toch fijn zijn als u het had.' Dus gaf ik hem twee euro, want bescheidenheid siert de mens.
En toen ik mijn fiets even later weer inleverde op het station, wachtte me daar mijn hond die terugkwam van een logeerpartij. Ze sprong tot aan de hemel. De riem moest daarbij in haar bek. Van vreugde moet ze altijd kauwen.
We liepen naar het restaurant en daar kwam de rest met wie ik had afgesproken. Een gave roedel was het, moet ik zeggen. En daarna aten we, en dronken we. En de hond kreeg van de kok haar eigen bakje met lekkers. Ze schoof het voor zich uit tussen de tafels door en niemand vond het erg, want alle Rotterdammers waren lief. Ja alle Rotterdammers waren lief.
Dit was het weer. Tot morgen.