Rugbycultuur (door Frank)
Zondag is wedstrijddag. Opstaan, douchen, eten, tas pakken en op de fiets naar de club. Daar gaan we de auto in en rijden we in kolonne verkeerd en maken er grappen over dat we altijd verkeerd rijden.
Sportief gezien zou het heel goed zijn om dan meteen fanatiek te gaan opwarmen, maar meestal drinken we eerst rustig koffie en bekijken het clubhuis van de tegenstander. Rugbyclubhuizen hangen altijd vol. Reclameborden, lichtbakken, allemaal ‘meegenomen’ van tripjes naar andere landen. En tussen die souvenirs hangen de clubschildjes en stropdassen van clubs waartegen ooit gespeeld is. Ze hebben nogal een hang naar traditie en (club-)geschiedenis, die rugbyers.
Dat merk je al als de wedstrijd begint. De scheidsrechter controleert de stalen noppen van de schoenen op krassen, er wordt getosst en de teams stellen zich op. Voor de aftrap wordt wordt er vast voor elkaar gejuicht. Dat hoort zo. Net zoals een geblesseerde speler, van welk team dan ook, applaus krijgt van beide teams. Een soort van engelse beleefdheid, die nog steeds wordt doorgegeven.
Wie regelmatig voetbal kijkt kan het zich niet voorstellen, maar een rugbyer praat niet tegen de referee. Alleen de captain mag bij beslissingen om uitleg vragen.Voor praten tegen de referee kun je zelfs tien minuten van het veld worden gestuurd.
Na de wedstrijd wordt er een poortje van spelers gemaakt. Het andere team gaat daar onder gejuich doorheen en maakt zelf een poortje. De referee komt er ook doorheen. Het klinkt bijna als een kleuterspelletje, maar zo gaat het en er wordt erg aan gehecht. Het is een manier om elkaar te bedanken voor de wedstrijd en om samen af te sluiten.
Een keer heb ik het anders gezien, na een wedstrijd met een hele slechte referee. Toen hij door het poortje liep bleef het doodstil. Als buitenstaander weet je niet beter, maar een rugbyer herkent dat als een flinke belediging. Juist die beleefdheidsvorm geeft je als team dan gelegenheid om onbeleefd te zijn.
Onder al die kleine tradities ligt een grote ongeschreven regel. Op het veld speel je eerlijk, maar als het even kan keihard. Het is een no-nonsense sport. Je gaat door tot er gefloten wordt en wat de referee niet ziet, is toegestaan. Wil je narigheid uithalen, dat kan, maar je krijgt het terug. En tenzij het heel gemeen wordt, blijft het ook tussen die twee spelers. Bij teams die in lage klasses spelen, maar ook wel op internationaal niveau, kan er dan wel eens een opstootje ontstaan, maar volgens mij blijft het echte ‘amateursportgeweld’ binnen de perken, omdat het al in de ongeschreven regels is opgenomen.
En als de wedstrijd is afgelopen is dat allemaal voorbij. De teams bieden elkaar een kan bier aan en er wordt nagepraat over de wedstrijd. De derde helft is dan begonnen en wat op het veld is gebeurd blijft op het veld.
Die regels gelden overal waar het spel gespeeld wordt. Je ziet het op de BBC als ze de Six Nations uitzenden. Maar ik heb ooit in nationale jeugdteams gespeeld en toen de Denen, de Belgen en de Duitsers op bezoek kwamen hielden die zich er ook allemaal aan. Goede rugbyers zijn als traditionele, geniepige parttime-hufters met een groot gevoel voor rechtvaardigheid. En het maakt kennelijk niet uit waar ze vandaan komen.
Een van de mooiste tradities is de haka. Voor de All Blacks, het nationale team van Nieuw-Zeeland een wedstrijd beginnen, doen ze een traditionele Maori-dans. Daar zijn ze ergens in de jaren ’50 mee begonnen en ze doen het nog steeds. De haka is bedoeld om de spelers op te laden voor de wedstrijd en om een uitdaging voor de tegenstander neer te leggen. Kijk hier maar of het ze lukt.