13 november 2006

Land Rover (Kees)

Ooit bezat ik een Land Rover. Een oúde. Kinderen dat was me wat. Eigenwijze schijnwerper op het dak – stond er bij stond alsof-ie zelf wel uitmaakte welke kant hij op keek - en de rechterkoplampruimte permanent halfvol regenwater.
Er was sprake van wat je noemt een 'impulsaankoop'. Op een zaterdagmiddag ging ik met een kennis oude Land Rovers bekijken en toen ik drie uur later thuiskwam, had ik er voor 10.000 gulden een gekocht: precies wat B. en ik aan spaargeld bezaten.
Dat gaf spanningen, maar na mij 70 uur achtereen te hebben doodgezwegen, liet B. tot m’n opluchting weten mij ondanks alles boven een “gewone” man te verkiezen.
Mijn Land Rover was een van ieder comfort gespeende metalen kubus. Alleen vóórin bevonden zich zitplaatsen, dat wil zeggen drie dunne, zwartgeplastificeerde kussentjes op een stalen bank. Het interieur, dat je gerust met een tuinslang kon reinigen, was slordig geel geverfd. Het vergde bovengemiddelde spierkracht deze monsterauto middels het enorme, dunne stuur van richting te doen veranderen en wanneer je reed, rook je onafgebroken een onheilspellende brandgeur. Dit was een auto gemaakt om 12 zwetende commando's door woestijnen, tegenop berghellingen en doorheen snelstroomrivieren te transporteren.
Vaak wilde mijn Land Rover ’s morgens niet starten. Lastig, daar te laat komen mij – destijds leraar - door schoolleiding en leerlingen niet in dank werd afgenomen, maar een autotechnisch onderlegde buurman (wie kent hem niet?) leek soelaas te brengen. Volgens hem was “vochtige bedrading” de oorzaak van 'mijn’ startprobleem, dus reed ik in B.’s auto naar een pompstation, waar ik een spuitbus Quick Dry aanschafte. Wanneer ik de inhoud ervan op de bedrading spoot, kon ik er, aldus de etikettekst, zeker van zijn dat mijn auto voorlopig onmiddellijk zou starten.
Thuisgekomen opende ik des Land Rovers enorme motorkap en bespoot ik niet alleen de bedrading maar het gehele imposante en trouwens ook imposant roestige motorblok, dat ik al enkele dagen niet tot starten had weten te bewegen. Niet van dat bange, baatte het niet dan schaadde het niet, spuiten met die hap. Ik spoot tot ik niet meer kón, dat wil zeggen tot mijn Quick Dry-bus leeg was.
Na de kap te hebben gesloten, ging ik voor het stuur zitten en startte. Oorverdovende benedenmotorkapse knal. Toen ik, niets dan oorsuizen en hartkloppingen, uitstapte, kwam B. geschrokken het huis uit. Het leek ons waarschijnlijk dat ik, onmatig als ik kan zijn, iets te rijkelijk had gespoten. Denkelijk was het ‘t verstandigst de Quick Dry gedurende enkele uren te laten vervliegen.
Vroeg in de avond zette ik mij opnieuw achter het stuur. Het duurde even alvorens ik de voor een hernieuwde startpoging vereiste moed had verzameld, maar, hield ik mij voor, die vermaledijde Quick Dry zou nu toch wel zijn verdampt en ik moest toch een kéér starten. Ik ademde diep in, lang uit en startte.
De explosie overtrof alle verwachtingen. Binnen een straal van 100 meter rond het episch centrum, te weten mijn Land Rover en mij, rinkelden ruiten in hun sponningen, zaten of stonden dorpsgenoten verstijfd van schrik, verstopten de honden die níet waren aangeslagen zich onder tafels, banken en bazen. Mijn goede buurman G. liet mij nog diezelfde avond weten van schrik zijn regionaal avondblad in tweeën te hebben getrokken. Ik had, kortom, dorpsgeschiedenis geschreven.
Toen ik mijn auto de volgende dag inspecteerde, bleek de motor niets te mankeren. De uitlaat wel. In tekenfilms zie je A wel eens met een geweer op B schieten, maar die dekselse B, die deze moordpoging had voorzien, heeft iets in de geweerloop gestopt, waardoor deze explodeert. Zo’n loop oogt dan als een lege bananenschil die je als een ruiker in je hand houdt. Zo ook mijn uitlaat. Finaal ontploft.
Auto naar een Kwik-Fit-filiaal gereden. Nieuwe uitlaat, alstublieft. Nadat een monteur een tijdlang naar de ontbloeide uitlaat van mijn op een brug geplaatste LR had gestaard, toog hij niet aan het werk, maar riep hij zijn collegae erbij. Vanuit de wachtruimte sloeg ik het tafereel door een glaswand gade, voelend wat atechnische, broosbesnaarde dichtertjes altijd zullen voelen wanneer ze zich door in blauwe overalls gestoken macho’s uitgelachen zien.