Bosvruchtjes (door Alexander)
De vrouw voor mij in de rij had net afgerekend en ik was aan de beurt. Ik legde mijn brood, zak pasta en nog wat boodschappen op de band en presenteerde mijn bonuskaart aan het meisje achter de kassa. Op het toonbankje lagen nu twee bonuskaarten. Hé. Van de mevrouw voor me, bedacht ik. Ik schoot haar aan. Ze reageerde niet, dus ik zei wat harder: ‘Mevrouw, uw bonuskaart!’
En toen liep ik een fortuin mis. Een klein, tenger vrouwtje draaide zich om en door haar ronde bril keek ze me doordringend aan. Ze aanschouwde me. De manier waarop ze omhoog tuurde deed denken aan de wereldvreemde, schele blik van zweefteef-professor Trelawney uit de Harry Potter-films. Er viel een kwartje. Behoedzaam omklemde ze haar bonuskaart met haar linkerhand. ‘Dank. Je. Wel,’ zei ze geprononceerd en ze draaide zich weer om. In de ‘wel’ hoorde ik een Limburgse tongval. Het was Connie Palmen.
In een flits drong mij het besef van het verloren fortuin tot me door. Ik had de bonuskaart van Connie Palmen aan haar teruggegeven. Ik had hem achterover kunnen drukken. Dan had ik er over vijftig jaar mee naar het Letterkundig Museum kunnen gaan, om hem voor grof geld te verkopen aan de afdeling Connies Curiositeiten, voor in de vitrine naast de luciferdoosjes.
In blinde paniek zocht ik wraak. Ik keek tussen de boodschappen of er iets compromitterends bij lag. Zodat ik dat ooit kon openbaren en er een rel zou ontstaan. Ik zou er een boek over schrijven waarvan men zou zeggen dat ik er karaktermoord mee pleeg. Ze had onder andere bosvruchtjes gekocht en ze deed net aardbeitjes in haar tas. De bosvruchtjes waren in de bonus geweest, herinnerde ik me. Terwijl ik mijn boodschappen afrekende trippelde Connie Palmen naar buiten.